ECLI:NL:RBDHA:2018:6416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
C-09-531235-HA ZA 17-444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding in verband met CMR-vervoer en aansprakelijkheid na aandelenovername

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Achmea Schadeverzekering N.V. en een besloten vennootschap, hierna aangeduid als [gedaagde]. Achmea vorderde schadevergoeding van [gedaagde] in verband met schade die was ontstaan tijdens CMR-vervoer. De eiseres stelde dat zij door [gedaagde] was misleid met onjuiste mededelingen over de bedrijfsovername van de vervoerder, waardoor zij [gedaagde] had gedagvaard in plaats van de vervoerder zelf, die inmiddels niet meer in rechte kon worden betrokken vanwege verjaring van de vordering. De rechtbank oordeelde dat de mededelingen van [gedaagde] over de overname niet onrechtmatig waren, omdat Achmea had kunnen en moeten nagaan wat de juridische status van de vervoerder was door een KvK-uittreksel op te vragen. De rechtbank concludeerde dat het risico van de verkeerde inschatting van de situatie voor rekening van Achmea kwam. De vordering van Achmea werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/531235 / HA ZA 17-444
Vonnis van 30 mei 2018
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat: mr. M. Bouman te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J. Mulder te Hoogeveen.
Partijen worden hierna Achmea en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 april 2017 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de akte houdende grondslagwijziging;
  • het vonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 maart 2018;
  • de opmerkingen van Achmea over het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 20 augustus 2015 heeft Arplas aan Rhenus Road B.V. (hierna: Rhenus) de volgende opdracht gegeven:

Hierbij de opdracht voor een levering naar Audi Hongarije.”
2.2.
Die dag heeft Rhenus de opdracht als volgt bevestigd:
“Wij komen maandag 24.8 laden bij jullie in Amersfoort en gaan Donderdag 27.08 de zending lossen in Györ.
Met onze groupage koeltrailer.”
2.3.
Op 21 augustus 2015 is een CMR-vrachtbrief afgegeven voor vervoer van de zending. Deze vermeldt Arplas als afzender, Audi als geadresseerde en Rhenus als vervoerder. De vrachtbrief is ondertekend door [X] , aan wie Rhenus het vervoer had uitbesteed.
2.4.
Op 24 augustus 2015 heeft Rhenus de zending opgehaald bij Arplas en meegenomen naar haar loods te Hillegom. Daar heeft de door [X] ingeschakelde Ro-Holland-Trans, de zending op 25 augustus 2015 opgehaald. Op 26 augustus arriveerde Ro-Holland in Györ en bood zij de zending voor lossing aan. Audi heeft toen geweigerd de zending in ontvangst te nemen. De zending is op 30 augustus 2015 gelost bij Audi. Daarbij is de CMR-vrachtbrief zonder voorbehoud voor ontvangst getekend.
2.5.
Op 2 september 2015 heeft Audi aan Arplas laten weten dat de zending vochtig/nat bleek te zijn en sporen van corrosie vertoonde. In verband hiermee heeft Rhenus op 3 september 2015 namens Arplas [X] aansprakelijk gesteld.
2.6.
Op 19 oktober 2015 is [gedaagde] enig aandeelhouder en bestuurder van [X] geworden. [X] is verhuisd van [plaats 1] naar [plaats 2] . Zij huurt een deel van het gebouw waar ook [gedaagde] is gevestigd. De aandelenovername door [gedaagde] , haar hoedanigheid van bestuurder en de verhuizing van [X] zijn geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.
2.7.
Bij brief van 22 maart 2016 heeft Rhenus een brief gezonden aan [X] , geadresseerd aan het adres te [plaats 1] . Voor zover hier van belang luidt deze brief als volgt:
“Op 3 september jongstleden is uw firma reeds per e-mail voorlopig aansprakelijk gesteld voor schade aan bovengenoemde zending.
Namens onze opdrachtgever Arplas (…) en in regress diens verzekeraar Interpolis/Achmea houden wij u hierbij volledig aansprakelijk voor de ontstane schade volgens de CMR-condities.”
2.8.
Op 6 juni 2016 heeft de verzekeraar TVM namens [X] aansprakelijkheid voor de gestelde schade van de hand gewezen.
2.9.
Nadat de onder 2.7 bedoelde brief onbestelbaar teruggekomen was, heeft Rhenus op 24 maart 2016 een gelijkluidende brief aan [gedaagde] gestuurd, geadresseerd aan het adres in [plaats 2] .
2.10.
Op 18 april 2016 is namens [gedaagde] geantwoord:
“Helaas is deze schade bij mij niet bekend.
[gedaagde] heeft [X] (…) per 1 november 2015 overgenomen.
Ik zal deze schade dan ook in behandeling nemen en bij onze verzekeraar aanmelden.
(…)
Zodra ik meer informatie heb kom ik zsm bij u terug in deze kwestie.”
2.11.
Hierop heeft Rhenus geantwoord – voor zover hier van belang:
“Op 22 maart jongstleden hebben wij onze aansprakelijkstelling ( inclusief expertiserapport ) naar [X] (…) gestuurd.
Echter kregen wij deze brief op 24 maart retour met “adres onbekend”.
Na enige navraag kwamen wij erachter dat [X] (…) in oktober 2015 door [gedaagde] (…) overgenomen is.
Op 24 maart hebben wij daarom de aansprakelijkstelling opnieuw ( aangetekend) verstuurd, maar nu naar [gedaagde] (…) voor verdere behandeling.”
2.12.
Voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding heeft Achmea alleen een KvK-uittreksel van [gedaagde] opgevraagd en geen KvK-uittreksel van [X] .

3.Het geschil

3.1.
Achmea vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld tot betaling € 23.096,08, vermeerderd met CMR-rente vanaf 3 september 2015 en € 3.478,75, althans een in goede justitie te betalen bedrag, een en ander vermeerderd met de proceskosten.
3.2.
Achmea grondt haar vordering uiteindelijk op onrechtmatige daad.
Primairstelt zij dat zij door [gedaagde] op het verkeerde been is gezet met onjuiste mededelingen over de bedrijfsovername van [X] , waardoor Achmea [gedaagde] heeft gedagvaard en niet [X] , die zij niet meer in rechte kan betrekken, omdat de vordering op [X] begin juni 2017 is verjaard.
Subsidiairhoudt zij [gedaagde] als bestuurder van [X] aansprakelijk voor de door haar gevorderde schade, die bestaat uit het bedrag dat zij aan Arplas heeft vergoed voor schade die aan de zending is ontstaan tijdens het vervoer, te vermeerderen met de expertisekosten.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Nadat [gedaagde] de vorderingsgerechtigheid van Achmea had betwist, door erop te wijzen dat geen bericht van schade-uitkering en een subrogatieverklaring in het geding is gebracht, heeft Achmea – conform de afspraak tijdens de comparitie van partijen – na de zitting een bewijs van betaling in het geding gebracht. Daaruit volgt dat zij uit hoofde van de transportverzekering uitkering heeft gedaan aan Arplas. Uit dien hoofde is zij gesubrogeerd in de rechten van Arplas en is zij gerechtigd tot het instellen van deze vordering.
Onrechtmatige daad [gedaagde] ?
4.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld met haar mededelingen over de overname. Zij heeft uiteengezet dat de onder 2.10 bedoelde mededeling is gedaan door een niet-juridische geschoolde medewerker, die niet de bedoeling had enige mededeling te doen over de juridische kwalificatie van de overname, laat staan dat deze met enige misleidende bedoeling of opzet is gedaan. [gedaagde] heeft voorts toegelicht dat zij om commerciële redenen in haar publieke uitingen – onder meer op haar website – in algemene termen heeft gesproken over een overname en niet over de een overname van aandelen. Zij heeft benadrukt dat Achmea zelf heel gemakkelijk de juridische status van [X] had kunnen nagaan door een KvK-uittreksel op te vragen; dat kon ook van haar worden verwacht voordat zij de dagvaarding in deze procedure uitbracht, aldus [gedaagde] .
4.3.
Aan bespreking van de juistheid van de primaire grondslag en het daartegen gevoerde verweer, komt de rechtbank niet toe. De onrechtmatige geachte uitingen – de onder 2.10 bedoelde mededeling en hetgeen op de site van [gedaagde] vermeld staat over ‘de overname’ – zien op de status van de rechtspersoon [X] . De status van rechtspersonen kan – naar ook niet ter discussie staat – op eenvoudige wijze worden nagegaan door het handelsregister te raadplegen en een KvK-uittreksel op te vragen. Vaststaat dat Achmea voordat zij de dagvaarding in deze procedure uitbracht, alleen een KvK-uittreksel heeft opgevraagd van [gedaagde] , niet van [X] . Zij heeft toegelicht dat zij is afgegaan op de onder 2.10 bedoelde mededeling en hetgeen zij, bij het raadplegen van internet op de site van [gedaagde] heeft gelezen. Niet ter discussie staat echter dat niets eraan in de weg stond voor Achmea, om (ook) een KvK-uittreksel van [X] op te vragen en dat zij aldus op eenvoudige wijze had kunnen nagaan wat de status van de rechtspersoon [X] was. Het opvragen van een KvK-uittreksel van [X] voorafgaand aan dagvaarding lag ook in de rede, nu het woord ‘overname’ zoals dat wordt gebruikt in het dagelijks spraakgebruik ook zou kunnen duiden op de juridische situatie die hier aan de orde is, waarin [gedaagde] alleen de aandelen heeft overgenomen en de rechtspersoon [X] is blijven bestaan. Vaststaat dat als Achmea voor het uitbrengen van de dagvaarding een KvK-uittreksel van [X] zou hebben opgevraagd, zij toen al zou hebben geweten dat [X] nog altijd bestond en dat de overname waarover [gedaagde] sprak een aandelenovername betrof. Zij had in dat geval in de op 28 april 2017 uitgebrachte dagvaarding (ook) [X] in rechte kunnen betrekken. Dan was [X] binnen de CMR-verjaringstermijn gedagvaard. Het komt voor rekening en risico van Achmea dat zij op grond van de onder 2.10 bedoelde mededeling en de website van [gedaagde] kennelijk ervan uit gegaan is dat de rechtspersoon [X] niet langer bestond en/of dat de rechten en plichten van [X] waren overgegaan op [gedaagde] , zodat zij [gedaagde] moest dagvaarden in verband met schade waarvoor [X] aansprakelijk zou zijn. Dit een en ander staat in de weg aan het aan [gedaagde] toerekenen van de gestelde schade, bestaande uit de verjaarde vordering op [X] .
4.4.
Het subsidiair gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde] als bestuurder is gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden als de primaire grondslag. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – volgt uit de feiten niet van enig jegens Achmea als onrechtmatig aan te merken handelen of nalaten van [gedaagde] als bestuurder.
4.5.
Met het voorgaande is het lot van de vordering gegeven. Aan bespreking van de overige geschilpunten komt de rechtbank niet toe.
4.6.
Achmea wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] , die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 3.314 (€ 1.924 aan griffierecht en
€ 1.390 (2 punten tarief III) aan advocaatkosten).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Achmea in de proceskosten van [gedaagde] , die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 3.314;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L Alwin en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.type: