Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 februari 2017;
- de akte met producties van 15 maart 2017 van [A] ;
- de conclusie van antwoord en van eis in reconventie met producties;
- het tussenvonnis van 12 juli 2017;
- het proces-verbaal van comparitie van 5 december 2017.
2.De feiten
Heden betaald de heer [B] , 2de gedeelte van het koopsom voor de Pand Gelegen aan de [adres 1] bedrag € 50.000,- (vijftig Duizend Euros)
Betaling aan [A] ( [BV I] )
3.Het geschil
Lening is omgezet in 1e deel betaling voor het pand [adres 1]”. Verder stelt [B] dat hij met [A] een koopovereenkomst met betrekking tot het bedrijfspand heeft gesloten nadat was gebleken dat [A] niet in staat was de maandelijkse aflossingen van de lening te betalen. Op grond van deze koopovereenkomst heeft [A] het bedrijfspand voor € 400.000,- aan [B] verkocht. Het bestaan van deze koopovereenkomst blijkt volgens [B] uit de hiervoor aangehaalde toevoeging op de laatste pagina van de leningsovereenkomst, en uit de (mede) door [A] ondertekende kwitanties van 25 augustus 2015 en 29 september 2015. Het bedrag van € 150.000,- en de beide bedragen van € 50.000,- die [B] aan [A] heeft verstrekt, gelden als deelbetalingen van de koopprijs. Vooruitlopend op de levering van het bedrijfspand, die eind december 2015 zou plaatsvinden, heeft [A] [B] reeds de beschikking over het bedrijfspand gegeven, aldus nog steeds [B] . Verder verwijst [B] naar het in kracht van gewijsde gegane vonnis van de voorzieningenrechter van 10 februari 2016, waarbij [A] is veroordeeld om mee te werken aan levering van het bedrijfspand.
4.De beoordeling
in conventie
derde gedeelte” van € 50.000,- en een “
restsaldo” van € 150.000,- en de eerste betaling door [B] aan [A] van € 150.000,-, in onderlinge samenhang bezien, wijzen op een overeenkomst inzake de verkoop van het bedrijfspand voor een bedrag van in totaal € 400.000,- (€ 150.000,- + 2 x € 50.000,- + € 150.000,-). In de tweede kwitantie is verder vastgelegd dat de levering eind december 2015 zal plaatsvinden. Daarmee hebben partijen overeenstemming bereikt over de essentialia van de verkoop van het bedrijfspand, zoals de voorzieningenrechter reeds heeft overwogen in zijn vonnis van 10 februari 2016.
zeer pril stadium van de pre-contractuele fase”, en over inhoud en essentialia van een koopovereenkomst nooit gesproken zouden hebben (vgl. randnummer 4 van de dagvaarding).
ik ben nog steeds in gesprek met [A]” en “
en ik heb dat 55 gedaan boven op 450”, nadat [de deurwaarder] op 17 december had geschreven: “
Heer [B] … voor de duidelijkheid! Uw aanbod is: het pand kopen voor € 450.000. Voor de boete van 55k wordt afgesproken dat u 30k betaald en dat [A] 25k voor zijn rekening neemt (…).” [B] heeft aangevoerd dat hij dit aanbod heeft gedaan omdat hij met zijn rug tegen de muur was gezet door [A] , die de koopovereenkomst betwistte en de levering afhield. Wat daar van zij, het feit dat in dit verband is gesproken over een hogere koopprijs sluit niet uit dat partijen eerder een koopovereenkomst hebben gesloten op grond waarvan [A] het bedrijfspand aan [B] zou leveren voor een prijs van € 400.000,-.
na aftrek van het restsaldo van € 150.000,-.