ECLI:NL:RBDHA:2018:6354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
09/819335-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verontschuldigbare dwaling bij hennepverkoop en afwezigheid van schuld

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk verkopen, afleveren en aanwezig hebben van hennep, alsook van deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft in de periode van 1 november 2017 tot en met 10 december 2017 in Zoetermeer hennep verkocht en op 10 december 2017 ongeveer 53 gram hennep aanwezig gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelde in een verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de ongeoorloofdheid van zijn gedragingen. De verdediging voerde aan dat de verdachte te goeder trouw handelde, omdat hij ervan overtuigd was dat de benodigde vergunningen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie, omdat niet bewezen kon worden dat hij het oogmerk had op het plegen van misdrijven. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer, omdat deze gebruikt zijn bij de strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819335-17
Datum uitspraak: 29 mei 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 maart 2018 (regiezitting) en 15 mei 2018 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte, mr. R. Shahbazi, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 10 december 2017 te Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2017 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 53 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 10 december 2017 te Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of een onbekend gebleven persoon te weten NNman3348) die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig vervoeren en/of afleveren en/of verstrekken van (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep.
3. Bewijsoverwegingen ten aanzien van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep (feit 1) en het aanwezig hebben van 53 gram hennep
(feit 2)
3.1
Inleiding
Aan de verdachte is kort gezegd tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 1 november 2017 tot en met 10 december 2017 in Zoetermeer, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het bedrijfsmatig verkopen en afleveren van hennep (feit 1). Daarnaast wordt hem verweten dat hij op 10 december 2017 in Zoetermeer, samen met een ander, 53 gram hennep aanwezig heeft gehad (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten geen verweer gevoerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep (feit 1)
De verdachte heeft bekend dat hij op 10 december 2017 in Zoetermeer 53 gram hennep aanwezig heeft gehad en dat hij in de periode van
27november 2017 tot en met 10 december 2017 in Zoetermeer met anderen hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en is er door de verdediging geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 december 2017 [2] ;
- het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 10 december 2017 door [verbalisant 1] hoofdagent van politie eenheid Den Haag en [verbalisant 2] , brigadier van politie eenheid Den Haag (blz. 12 tot en met 14);
- het proces-verbaal, opgemaakt op 12 december 2017 door [verbalisant 3] , brigadier van politie eenheid Den Haag (blz. 273 en 274);
- een geschrift, te weten een e-mailbericht van 21 november 2017 van de verdachte gericht aan medeverdachte [medeverdachte 1] betreffende de sollicitatie van de verdachte;
- de verklaring van [medeverdachte 1] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 december 2017 [3] .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van
27november 2017 tot en met 10 december 2017 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 10 december 2017 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 53 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte (ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde)
5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de verdachte bij medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gesolliciteerd en van [medeverdachte 1] te horen heeft gekregen dat alle vergunningen in orde waren. De verdachte heeft te goeder trouw gehandeld, en gelet hierop ontbrak volgens de verdediging bij de verdachte het opzet op enige vorm van wetsovertreding. De verdachte heeft gedwaald omtrent de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedragingen, waardoor sprake is van verontschuldigbare dwaling. Gelet hierop heeft de verdediging, namens de verdachte, een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld en bepleit dat de verdachte derhalve dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet onbekend was op het gebied van de Opiumwet. Daarnaast is volgens de officier van justitie een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld slechts mogelijk indien ook alle schuld afwezig is. Dit brengt naar de mening van de officier van justitie ook een onderzoeksplicht met zich. Niet gebleken is dat de verdachte enig onderzoek heeft verricht.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Vooropgesteld moet worden dat voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van de bewezen verklaarde feiten, vereist is dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedragingen (vgl. HR 23 mei 1995, NJ 1995, 631). Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde, dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was.
Voor beantwoording van de vraag of de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedragingen, acht de rechtbank het volgende van belang.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zijn bedrijf [bedrijf] op een professionele wijze naar de buitenwereld toe gepresenteerd. Zo heeft hij zijn bedrijf bij de Kamer van Koophandel ingeschreven, heeft hij een professioneel ogende website opgericht, folders gemaakt en deze verspreid in verschillende wijken in Zoetermeer. Daarnaast heeft hij contact gezocht met de gemeente Zoetermeer omtrent zijn voornemen om een koeriersbedrijf te beginnen in – onder meer – hennepproducten. In dit contact heeft hij de burgemeester verzocht gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het vastgestelde
Coffeeshopbeleid Zoetermeeren zijn bedrijf een gedoogstatus te verlenen. Verder heeft hij verscheidene ontheffingen en vergunningen aangevraagd bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot het mogen vervoeren en het in voorraad hebben van hennepproducten. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ook de politie in Zoetermeer geïnformeerd over zijn bedrijfsactiviteiten en daarbij opgemerkt dat de benodigde ontheffingen verleend waren. Dit alles heeft hij breeduit in de media gepresenteerd, getuige de verschillende krantenartikelen die daarover zijn geschreven en de Facebook-berichten.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de verdachte heeft gereageerd op een vacature voor bezorger, die op de website van medeverdachte [medeverdachte 1] was geplaatst. [medeverdachte 1] heeft dit ook bevestigd.
Verder acht de rechtbank nog van belang dat de Opiumwet inderdaad de mogelijkheid biedt om ontheffing te vragen voor bepaalde handelingen en dat aan de burgemeester om een gedoogstatus kan worden gevraagd. Het Nederlands coffeeshopbeleid is wat dat betreft niet evident inzichtelijk.
De verdachte is zich gezien zijn eigen verklaring ook bewust geweest van het mogelijke strafbare handelen en heeft medeverdachte [medeverdachte 1] daarom gevraagd of de werkzaamheden die hij ging uitvoeren legaal waren. Daarnaast was de website al een paar maanden in de lucht, hetgeen volgens de verdachte niet mogelijk zou zijn geweest indien het verboden was. De raadsvrouw van de verdachte heeft nog gemeld dat de verdachte bij de Kamer van Koophandel navraag heeft gedaan over de inschrijving van het bedrijf van [medeverdachte 1] .
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande, in samenhang bezien, genoegzaam blijkt dat het voor de verdachte niet evident was dat de werkzaamheden die hij voor [medeverdachte 1] uitvoerde, strafbaar waren. Zo heeft [medeverdachte 1] met zijn bedrijf in het openbaar geopereerd en heeft hij naar anderen toe doen geloven dat de benodigde vergunningen en ontheffingen geregeld waren. Dat dit anders was naar de verdachte toe, blijkt niet uit het strafdossier. Ook het samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] en de verdachte is op een gangbare wijze tot stand gekomen. De verdachte heeft immers gereageerd op een vacature op de website. Tot slot biedt de Opiumwet ook de mogelijkheid dat middels ontheffingen en een gedoogstatus vanuit de gemeente gehandeld wordt in hennep. Kortom dat de verdachte ervan uitging dat het om een legaal bedrijf zou gaan waarvoor hij was gaan werken, is dan ook niet onvoorstelbaar.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare (rechts)dwaling ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedragingen. Er is dan ook sprake van afwezigheid van alle schuld bij de verdachte.
De verdachte is daarom niet strafbaar voor de bewezenverklaarde feiten, hetgeen dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
6. Bewijsoverwegingen ten aanzien van de deelneming aan een criminele organisatie (feit 3)
6.1
Inleiding
Naast de voorgaande feiten wordt de verdachte ook verweten dat hij in de eerder genoemde periode, in Zoetermeer, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie door bedrijfsmatig dan wel beroepsmatig hennep te vervoeren en/of af te leveren en/of te verstrekken (feit 3).
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor feit 3 primair vrijspraak dient te volgen omdat het oogmerk op het plegen van misdrijven ontbrak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging zoals bij de feiten 1 en 2 bepleit.
6.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Om te kunnen spreken van deelneming aan een criminele organisatie dient onder meer het oogmerk van de organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet gericht te zijn op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid, of artikel 11, derde en vijfde lid, of artikel 11a van de Opiumwet.
De rechtbank is, gelet op hetgeen is overwogen onder 5.3 omtrent de wetenschap van het strafbare karakter van zijn handelen, van oordeel dat de verdachte niet het oogmerk heeft gehad op het plegen van misdrijven. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde en dat hij dan ook van dit feit zal worden vrijgesproken.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien
op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vastgesteld dat strafbare feiten zijn begaan,
welke feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan of voorbereid.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Tas
-
bewaardoosje;
2 1.00 STK Apparaat
IZETTELE READER;
3 1.00 STK Zak
-
doos izettle reader.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E. Bierling, voorzitter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
mr. N.F.H. van Eijk rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Sepmeijer-Kovacevic, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017311573, van de politie eenheid Den Haag, FLEX-team, District D, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 669);
2.Proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling [verdachte] van 13 december 2017;
3.Proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling [medeverdachte 1] van 13 december 2017.