Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2018 in de zaak tussen
[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]
De Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om een jubileumfeest in Nederland bij te wonen. De aanvraag werd op 31 juli 2017 afgewezen, omdat de eiser niet voldoende sociale en economische binding met Marokko kon aantonen, en niet voldeed aan het middelenvereiste. Na een bezwaarschrift en een daaropvolgend bestreden besluit, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft de eiser beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 14 mei 2018 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij wel degelijk over voldoende middelen beschikte en dat zijn terugkeer naar Marokko gewaarborgd was door zijn inschrijving aan een universiteit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn sociale en economische binding met Marokko aan te tonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gezin heeft en dat er geen uitzonderlijke afhankelijkheid van zijn familie in Marokko is aangetoond. Ook het bestaan van een garantsteller in Nederland, zijn broer, werd niet als voldoende bewijs gezien voor zijn economische binding.
De rechtbank concludeert dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de eiser om Nederland te verlaten, wat voldoende grond vormt voor de afwijzing van de visumaanvraag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.