ECLI:NL:RBDHA:2018:6324
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van schijnhuwelijk en tegenstrijdige verklaringen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse man, had een aanvraag ingediend om in Nederland te mogen verblijven bij zijn Spaanse echtgenote, referente. De aanvraag werd afgewezen op grond van het vermoeden van een schijnrelatie, waarbij verweerder zich baseerde op tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen van eiser en referente tijdens een hoorzitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser en referente op essentiële punten van elkaar afwijken, zoals de omstandigheden van hun ontmoeting en het moment van hun huwelijk. Ondanks dat eiser en referente enkele overeenkomsten in hun verklaringen erkenden, oordeelde de rechtbank dat de tegenstrijdigheden niet konden worden verklaard. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er sprake was van een schijnrelatie, en dat de aanvraag om een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 terecht was afgewezen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel voorzien voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.