ECLI:NL:RBDHA:2018:6316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
C/09/539451 / HA ZA 17-977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afleggen van rekening en verantwoording met betrekking tot een schuldbekentenis

In deze civiele procedure vordert eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. L.A. van Walree-Brascamp, dat gedaagde, WIZE BEHEER B.V., rekening en verantwoording aflegt over het door haar gevoerde beheer. De zaak betreft een eerdere schuldbekentenis van eiser aan WIZE BEHEER ter hoogte van € 115.000, die door het gerechtshof Den Haag in een eerdere procedure is bekrachtigd. Eiser stelt dat hij geen schuld heeft aan WIZE BEHEER en dat de dienstverlening een vriendendienst was. De rechtbank overweegt dat de vordering van eiser stuit op het gezag van gewijsde van de eerdere uitspraak van het hof, waarin al over de schuldbekentenis is geoordeeld. De rechtbank concludeert dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij niet binnen bekwame tijd heeft gehandeld en dat de eerdere uitspraak bindende kracht heeft. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van WIZE BEHEER, die in totaal op € 2.766,- worden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/539451 / HA ZA 17-977
Vonnis van 23 mei 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.A. van Walree-Brascamp te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
voorheen mr. M.E.H. Dumont,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WIZE BEHEER B.V.,
statutair gevestigd te Delft, kantoorhoudende te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
gedaagde,
advocaat mr. N.C. Kloppenburg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser] ’ en ‘Wize Beheer’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 september 2017, met producties 1 tot en met 3;
  • de rolbeschikking van 20 september 2017, met instructie aan [eiser] voor het verstrekken van ontbrekende gegevens;
  • het b3-formulier van [eiser] van 4 oktober 2017 met daarbij gevoegd een akte zoals door de rechtbank verzocht;
  • de conclusie van antwoord van 15 november 2017, met producties 1 tot en met 3;
  • het tussenvonnis van 7 februari 2018 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • de ambtshalve beschikking van 23 februari 2018 waarbij een datum voor de comparitie van partijen is bepaald;
  • het b8-formulier van 26 maart 2018 van [eiser] , met producties 4 tot en met 8;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 10 april 2018 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren. Partijen hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Wize Beheer heeft, totdat haar toenmalig enig aandeelhouder en bestuurder de heer [A] (hierna: ‘ [A] senior’) in december 2012 overleed, een administratie- en advieskantoor gedreven. Na het overlijden van [A] senior is de erfenis beneficiair aanvaard en is de zoon van [A] senior, [B] , als bestuurder van Wize Beheer aangesteld. Door Wize Beheer worden geen activiteiten meer verricht, met uitzondering van het innen van schulden.
2.1.1.
Wize Beheer, althans [A] senior in zijn hoedanigheid van toenmalig bestuurder, heeft gedurende een periode van 30 jaar administratief / financiële (beheers)werkzaamheden voor [eiser] verricht. De werkzaamheden hadden betrekking op [eiser] ’ privéadministratie en de administratie van zijn vennootschappen, te weten de pensioenvennootschap [BV I] alsmede de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [BV II] en [BV III] . Op 23 mei 2006 hebben [eiser] en zijn echtgenote in het kader van de uit te voeren werkzaamheden een notariële volmacht aan [A] senior in privé verleend, met als einddatum 31 december 2006. Verder was [A] senior tot aan zijn overlijden gemachtigd betalingen te verrichten vanaf de bankrekening(en) van [eiser] .
2.2.
[eiser] heeft een vonnis van deze rechtbank van 19 maart 2014 in het geding gebracht waarin hij is veroordeeld aan Wize Beheer te betalen een bedrag van
€ 114.000,00 en een bedrag van € 4.228,50, telkens te vermeerderen met rente, en waarin hij in de proceskosten is veroordeeld. In die procedure maakte Wize Beheer aanspraak op betaling door [eiser] van loon, rente en door haar voorgeschoten bedragen uit hoofde van het voor [eiser] gevoerde beheer. De grondslag van de vordering was gelegen in een door [eiser] voor akkoord ondertekende schuldbekentenis van 1 april 2011, waarin de vordering van Wize Beheer ter grootte van EUR 115.000 als één totaal was opgenomen.
2.2.1.
[eiser] op zijn beurt heeft in die procedure een vordering in reconventie ingesteld, waarmee hij terugbetaling vorderde van een bedrag van € 117.667,54, welk bedrag hij onverschuldigd aan Wize Beheer zou hebben betaald. Kort gezegd stelde [eiser] zich op het standpunt dat de dienstverlening van Wize Beheer een vriendendienst was geweest, dat de vorderingen van Wize Beheer onjuist waren, dat sprake was van misbruik van omstandigheden vanwege het overlijden van zijn, [eiser] , echtgenote en dat hij teveel aan Wize Beheer zou hebben betaald. De vordering in reconventie is in voornoemd vonnis afgewezen.
2.3.
[eiser] is van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 12 januari 2016 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis bekrachtigd en, voor zover hier relevant, als volgt overwogen:
“11. Met betrekking tot de schuldbekentenis uit 2011 heeft [eiser] in hoger beroep aangevoerd dat hij deze weliswaar heeft ondertekend, maar dat de eerste pagina mogelijk niet bij de tweede pagina hoort. Dit betoog heeft niet te gelden als een stellige betwisting van de handtekening als bedoeld in artikel 159, tweede lid, Rv, maar als een stelling die beoogt de authenticiteit van het stuk in twijfel te trekken. Deze suggestie van [eiser] is echter in het geheel niet onderbouwd en door Wize betwist, terwijl stijl en lettertype van beide pagina’s geen aanleiding geven tot de gedachten dat deze niet bij elkaar horen. Bovendien stelt [eiser] zelf dat hij ervan uit ging dat hij na de datum van deze schuldbekentenis een aanzienlijk bedrag verschuldigd was aan Wize en blijkt dat ook uit de hiervoor als vaststaand aangenomen feiten onder 2h en 2g, waarbij uit de onder 2h genoemde koopovereenkomst een bedrag van € 120.000 is af te leiden.
12. Het hof zal er in het navolgende daarom vanuit gaan dat door [eiser] in 2011 een schuldbekentenis is ondertekend met betrekking tot een bedrag van € 115.000. Ook met inachtneming van het feit dat die schuldbekentenis vrije bewijskracht heeft, acht het hof deze van (zwaarwegend) belang omdat daaruit is af te leiden dat [eiser] in ieder geval ten tijde van de ondertekening van die schuldbekentenis in de veronderstelling verkeerde dat hij het daarin opgenomen bedrag verschuldigd was, zoals hij ook zelf erkent en zoals blijkt uit zijn gedrag nadien.
13. Wize heeft haar vordering niet alleen onderbouwd met verwijzing naar de schuldbekentenis, maar zij heeft voorts overzichten overgelegd van de betalingen die zij voor [eiser] heeft gedaan en zij heeft de onderliggende stukken in het geding gebracht. In eerste aanleg deed zij dat met productie J en in hoger beroep met productie N. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat aan de hand van die stukken tamelijk exact het verloop van de schuldverhouding tussen Wize en [eiser] kan worden vastgesteld. Dat dit verloop voor [eiser] niet controleerbaar is geweest omdat de facturen en afschriften uitsluitend aan het adres van Wize waren gericht, is blijkens de bijlagen niet juist, terwijl zij in ieder geval nu voor hem controleerbaar zijn. Dat [eiser] , naar hij zelf in de memorie van grieven aanvoert, niet naar zijn administratie “heeft omgekeken” dient voor zijn risico te komen en brengt niet zonder meer mee dat niet mag worden uitgegaan van de door Wize overgelegde overzichten, die, als gezegd, deugdelijk zijn onderbouwd met de onderliggende stukken. Dat geldt ook voor de jaarrekening van de pensioenvennootschap waarin is opgenomen dat [eiser] de schulden aan de pensioenvennootschap in privé heeft overgenomen, overigens samen met een veel grotere vordering op een andere vennootschap.
14. Het hof voegt aan het bovenstaande toe dat het het oordeel van de rechtbank deelt dat de opstelling van de schuldverhouding tussen Wize en [eiser] goed aansluit bij de schuldbekentenis uit 2011. [eiser] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat van een wilsgebrek bij de ondertekening van die schuldbekentenis geen sprake is geweest. De enkele opmerking in paragraaf 6 van het schriftelijk pleidooi dat sprake is geweest van misleiding kan niet als een (tijdig voorgedragen en) deugdelijk onderbouwde grief gelden, terwijl Wize er terecht op heeft gewezen dat uit een brief van [eiser] van 15 oktober 2011 is af te leiden dat [eiser] in die periode goed in staat was zijn zakelijke belangen te wegen. De stelling dat Wize “uit gulheid of vanwege de band tussen [A] en [eiser] beweerdelijke bedragen voor [eiser] heeft voorgeschoten” is gelet op de omvang van de bedragen en de betwisting door Wize, in het licht van de schuldbekentenis niet aannemelijk, terwijl overigens heeft te gelden dat voorgeschoten bedragen naar hun aard moeten worden terugbetaald. Het hof zal daarom in het navolgende uitgaan van de schuldbekentenis uit 2011, waaruit moet worden afgeleid dat [eiser] op dat moment een bedrag van € 115.000 aan Wize verschuldigd was.
2.4.
Bij brief van 2 augustus 2017 heeft mr. M.E.H. Dumont, toenmalig advocaat van [eiser] , het volgende aan Wize Beheer geschreven, voor zover hier relevant:

[…]. In het verleden zijn tussen Wize Beheer B.V. en client diverse procedures gevoerd die betrekking hadden op de door client aan Wize verschuldigd honorarium. Ik verwijs daarvoor naar de u bekende rechterlijke uitspraken van de Rechtbank en het Gerechtshof waarbij de vordering van Wize op client is toegewezen.
Wat nimmer aan de orde is geweest is dat Wize nog nooit rekening en verantwoording aan client heeft afgelegd ter zake het door Wize gevoerde beheer of bankzaken en vermogen van client.
Daarom verzoekt client hierbij en desnodig sommeer ik u om binnen veertien dagen na vandaag deze rekening en verantwoording af te leggen. Bij gebreke waarvan ik Wize in rechte zal betrekken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • veroordeling van Wize Beheer om binnen een bij uitspraak te bepalen termijn ten overstaan van een daarbij te benoemen rechter-commissaris aan [eiser] rekening en verantwoording af te leggen van het door Wize Beheer gevoerde beheer met bepaling dat, indien Wize Beheer in gebreke blijft te verschijnen of rekening te doen of de aan de rechter-commissaris overgelegde rekening binnen de daarvoor bepaalde termijn aan [eiser] te betekenen, Wize Beheer daartoe zal kunnen worden genoodzaakt door inbeslagneming en verkoop van haar goederen tot een door de rechtbank te bepalen bedrag;
  • dat het bedrag van ontvangsten en uitgaven der rekening zal worden vastgesteld, het saldo zal worden bepaald en Wize Beheer zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van zodanige som, als aan deze blijkens de rekening en verantwoording zal toekomen, met de wettelijke rente als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, vanaf de dag dat Wize Beheer in verzuim is gekomen tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van Wize Beheer in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Wize Beheer de opdracht had zijn privé-administratie en de administratie van zijn vennootschappen te beheren. Volgens [eiser] is in de eerdere procedures geen aandacht geschonken aan de rekening en verantwoording over het door Wize Beheer gevoerde beheer, terwijl hij daar serieuze bedenkingen over heeft. Wize Beheer heeft geen rekening en verantwoording afgelegd. Dat leidt er volgens [eiser] toe dat hij er belang bij en recht op heeft dat Wize Beheer dit alsnog doet.
3.3.
Wize Beheer voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat het afleggen van rekening en verantwoording puur ziet op de schuldbekentenis en de vraag hoe deze kan bestaan, nu uit gegevens van zijn accountant blijkt dat hij geen schuld aan Wize Beheer heeft, maar dat hij juist teveel heeft betaald. Wize Beheer moet daarom rekening en verantwoording afleggen over de periode van 2006 tot 2011, aan de hand waarvan [eiser] meer duidelijkheid wil verkrijgen over de totstandkoming van het bedrag van EUR 115.000, zoals opgenomen in de schuldbekentenis.
4.2.
Wize Beheer voert gemotiveerd verweer. Zij beroept zich primair op niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] omdat hij niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan. Vervolgens beroept zij zich op het gezag van gewijsde van de door het hof tussen partijen gewezen uitspraak (artikel 236 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’).Wize Beheer betoogt dat daarmee reeds over het bestaan van de schuldbekentenis is geoordeeld, dat de inhoud van de uitspraken vast staat en dat [eiser] zijn vordering in de eerdere procedures had moeten opvoeren.
4.2.1.
Voorts voert Wize Beheer aan dat de vordering van [eiser] verjaard is en dat [eiser] op grond van de redelijkheid en billijkheid en artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid heeft verloren zijn vordering voor het afleggen van rekening en verantwoording alsnog in te stellen, omdat hij daartoe niet binnen bekwame tijd is overgegaan. Bovendien betwist Wize Beheer dat zij geen rekening en verantwoording heeft afgelegd en zij betoogt dat, voor zover rekening en verantwoording niet direct na het beheer zou zijn afgelegd, dit moet worden geacht alsnog te zijn afgelegd met de diverse (financiële) overzichten die zij in de verschillende procedures heeft overgelegd.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Inmiddels heeft [eiser] , op uitdrukkelijk verzoek van de rolrechter, alsnog de ontbrekende informatie verschaft, zodat hij aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan. Voor niet-ontvankelijkverklaring is geen reden.
4.4.
Ter zake van het beroep op het gezag van gewijsde overweegt de rechtbank als volgt. Partijen hebben geen cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 januari 2016. Dit arrest is dus in kracht van gewijsde gegaan.
4.5.
Ingevolge artikel 236 lid 1 Rv hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan arrest, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Het gezag van gewijsde strekt zich ook uit over de beslissingen die zijn neergelegd in dragende overwegingen die de uiteindelijke beslissing mede dragen. Niet is vereist dat de beslissing in die eerdere procedure een geschilpunt betreft dat toen centraal stond of overheersend was. In het algemeen kan hetzelfde feitencomplex niet in een tweede procedure op een andere juridische grondslag ter discussie worden gesteld.
4.6.
De achtergrond van deze wettelijke regeling is dat het ongewenst is dat een eenmaal beslecht geschilpunt in een volgende procedure opnieuw ter discussie wordt gesteld. De partij die in het ongelijk wordt gesteld heeft, uitzonderingen daargelaten, de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan dan wel cassatie in te stellen. Het is niet de bedoeling dat een afgewezen vordering in plaats daarvan opnieuw wordt ingesteld in een nieuwe procedure. Immers, een partij zou dan steeds nieuwe procedures over dezelfde rechtsbetrekking tegen dezelfde wederpartij kunnen instellen die steeds opnieuw inhoudelijk moeten worden beoordeeld.
4.7.
In deze procedure gaat het om dezelfde partijen en dezelfde rechtsbetrekking. Over het bestaan van de schuldbekentenis is al geoordeeld. Uit de stukken in het dossier alsmede de verklaring van [eiser] ter comparitie is gebleken dat zijn vordering in feite tot doel heeft aan te tonen dat dat wat in de door hem voor akkoord ondertekende schuldbekentenis staat, niet deugt. Het staat [eiser] niet vrij over hetzelfde geschilpunt, te weten het al dan niet bestaan van een vordering uit hoofde van de schuldbekentenis, Wize Beheer opnieuw in rechte te betrekken. Indien [eiser] het niet eens was met de beslissing van het gerechtshof, dan had hij een daartoe geëigend rechtsmiddel kunnen en moeten instellen.
4.8.
Hieraan voegt de rechtbank, ten overvloede, toe dat genoegzaam is gebleken dat Wize Beheer rekening en verantwoording heeft afgelegd, althans dat zij voldoende inzage heeft gegeven in de totstandkoming van het bedrag genoemd in de schuldbekentenis, en dat is waar het [eiser] in deze procedure in de kern genomen om gaat. Uit de overwegingen van het gerechtshof volgt immers dat, aan de hand van de stukken, tamelijk exact het verloop van de schuldverhouding tussen partijen kon worden vastgesteld en dat de opstelling van de schuldverhouding goed aansloot bij de schuldbekentenis. Het gerechtshof heeft, net zoals de rechtbank eerder deed, de vordering van Wize Beheer voortvloeiende uit de schuldbekentenis toegewezen en de reconventionele vordering van [eiser] afgewezen. In het arrest is uiteengezet dat [eiser] in ieder geval ten tijde van de ondertekening van de schuldbekentenis in de veronderstelling verkeerde dat hij het daarin opgenomen bedrag verschuldigd was, zoals hij ook zelf had erkend en zoals ook bleek uit zijn gedrag nadien. Omstandigheden die kunnen wijzen op bedrog, onrechtmatigheid of dwaling zijn niet vastgesteld. Bovendien is [eiser] sinds oktober 2013 in het bezit van de gehele administratie, zodat niet valt in te zien aan welke nadere stukken hij nu nog behoefte heeft.
4.9.
Kortom, de vorderingen van [eiser] stuiten af op het gezag van gewijsde van de uitspraak van het hof en dienen te worden afgewezen. Gelet op het voorgaande behoeven de overige stellingen en verweren van partijen geen bespreking meer.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Wize Beheer worden begroot op € 618,00 voor griffierecht en € 2.148 voor salaris advocaat (2,0 punten × tarief IV à € 1.074, nu [eiser] wil bestrijden dat hij een bedrag van € 115.000 aan Wize Beheer verschuldigd is), dat is in totaal € 2.766,-.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Wize Beheer tot op heden begroot op € 2.766,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 2513