ECLI:NL:RBDHA:2018:6315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
NL18.8224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing asielaanvraag op grond van Dublin-overeenkomst met Italië

In deze zaak heeft de eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn asielaanvraag niet in behandeling is genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De zitting vond plaats op 17 mei 2018 in Middelburg, maar de eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Eiser voerde aan dat hij te laat in het bezit was gesteld van belangrijke documenten, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende gelegenheid had gehad om op deze stukken te reageren, wat hij niet had gedaan. Daarnaast bleek uit het Eurodac-resultaat dat er nog een asielprocedure in Italië liep en dat er een fictief claimakkoord was, wat betekende dat Italië had ingestemd met het terugnameverzoek.

Eiser stelde ook dat er systeemfouten in Italië waren, maar dit werd niet onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet te volgen. Eiser had onvoldoende feiten of omstandigheden aangedragen die rechtvaardigden dat de aanvraag door de Nederlandse autoriteiten behandeld zou moeten worden. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding had om de asielaanvraag aan zich te trekken. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk, en het proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op 17 mei 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.8224
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 april 2018 (het bestreden besluit), waarbij verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.8225, plaatsgevonden op 17 mei 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij het verslag van het gehoor, het terugnameverzoek en het onderzoeksresultaat van de liaison te laat heeft ontvangen, namelijk pas met het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat eiser weliswaar laat in het bezit is gesteld van die stukken, maar in beroep voldoende gelegenheid heeft gehad om op die stukken te reageren. Van deze gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt. De beroepsgrond treft daarom geen doel.
Uit het Eurodac-resultaat blijkt dat er nog een asielprocedure loopt in Italië en er is sprake van een fictief claimakkoord, zodat Italië wordt geacht te hebben ingestemd met het terugnameverzoek. Eisers stelling dat onduidelijk is of Italië zichzelf wel verantwoordelijk acht, treft geen doel.
Eiser heeft verder aangevoerd dat er in Italië sprake is van systeemfouten, maar dit heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Er bestaat daarom geen aanleiding om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Het is aan de vreemdeling om dat aannemelijk te maken en daar is eiser niet in geslaagd.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van zeer bijzondere feiten of omstandigheden die maken dat verweerder de aanvraag aan zich had moeten trekken. Eiser heeft tijdens het gehoor zeer weinig verklaard, terwijl hij voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren tegen overdracht aan Italië naar voren te brengen. Het is dan niet aan verweerder om door te vragen. Dat eiser in Italië geen opvang zou hebben gekregen, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft er immers zelf voor gekozen om bij familie te verblijven. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er geen mogelijkheden zijn om bij voorkomende problemen te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Verweerder heeft daarom in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier op 17 mei 2018.
Het proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.