Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en eiseres is geboren op [geboortedatum]. Eisers zijn getrouwd en hebben vijf minderjarige kinderen: [kind], [kind], [kind] (geboren [geboortedatum]), [kind] (geboren [geboortedatum]) en [kind] (geboren [geboortedatum]). Allen hebben de Ivoriaanse nationaliteit.
2. Bij besluit van 26 april 2010 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel (asielvergunning) voor bepaalde tijd, met ingang van 17 november 2009 en geldig tot 17 november 2014. Aangenomen werd dat eiser op basis van zijn lidmaatschap van de oppositiepartij RDR van presidentskandidaat Alassane Ouattara en op basis van verleende taxidiensten aan leden van de RDR in Ivoorkust in de negatieve belangstelling stond van het regime van Laurent Gbagbo. Hierdoor had eiser een gegronde vrees voor vervolging van de zijde van gewapende personen die aan dit regime of aan de regeringspartij FPI waren verbonden. Op 10 september 2014 heeft eiser verzocht om verlenging van zijn asielvergunning.
3. Bij besluit van 22 november 2012 is aan eiseres en haar minderjarige kinderen [kind] en [kind] een asielvergunning voor bepaalde tijd verleend, met ingang van 22 november 2012 en geldig tot 22 november 2017. Bij herschikking van de asielgronden zijn deze vergunningen aangemerkt als afgeleide verblijfsvergunningen als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aan eisers verleende asielvergunningen ingetrokken, omdat de grond voor verlening is komen te vervallen. Verweerder heeft de aan eiser verleende asielvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 14 maart 2012, de aanvraag tot verlenging afgewezen en bepaald dat eiser geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Verweerder heeft de aan eiseres verleende asielvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 30 april 2015, de aanvraag tot verlening afgewezen en bepaald dat eiseres geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
4. Verweerder heeft geconcludeerd dat in Ivoorkust sprake is van een verandering van omstandigheden met een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter als gevolg van een regimewisseling. Verweerder baseert zich hiervoor op het thematisch ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van september 2011 over de situatie in Ivoorkust (ambtsbericht) en het (gewijzigde) landgebonden beleid ten aanzien van Ivoorkust. Uit het ambtsbericht blijkt dat de veiligheidssituatie in Ivoorkust na de arrestatie van voormalig president Laurent Gbagbo op 11 april 2011 en de daarop volgende beëdiging en inhuldiging van Alassane Ouattara als president van Ivoorkust in mei 2011 is verbeterd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij te vrezen heeft voor het huidige regime, dan wel dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade, als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Geconcludeerd wordt dat eiser geen internationale bescherming meer nodig heeft. Met de intrekking van de asielvergunning van eiser is de grond voor verlening van de afgeleide asielvergunningen van eiseres en de kinderen ook komen te vervallen.
5. Op wat eisers hiertegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. In artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw staat dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken of de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur kan worden afgewezen als de grond voor verlening als bedoeld in artikel 29 van de Vw is komen te vervallen.
7. In artikel 3.37g van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) staat dat in geval van de intrekking of weigering tot verlenging van een verblijfsvergunning die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw in aanmerking wordt genomen of de wijziging van de omstandigheden een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft om de gegronde vrees voor vervolging, dan wel het reële risico op ernstige schade weg te nemen. De rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning asiel heeft niet opgehouden te bestaan, indien de vreemdeling dwingende redenen kan aanvoeren die voorvloeien uit vroegere vervolging dan wel uit vroegere ernstige schade, om te weigeren de bescherming in te roepen van het land waarvan hij de nationaliteit bezit.
8. Niet is in geschil dat eiser vanwege zijn lidmaatschap van de voormalige oppositiepartij RDR in Ivoorkust in de negatieve belangstelling stond van het regime van Laurent Gbagbo en dat hem daarom in Nederland een asielvergunning is verleend. Evenmin is in geschil dat die oppositiepartij nu de machthebbende partij is.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er als gevolg van de regimewijziging in Ivoorkust sprake is van een wijziging van omstandigheden in Ivoorkust van een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter als bedoeld in artikel 3.37g van het VV. Verweerder heeft zich hiervoor kunnen beroepen op het ambtsbericht. Daarmee is de oorspronkelijke grond voor de verlening van de asielvergunning niet langer aanwezig en was verweerder bevoegd om de asielvergunning van eiser in te trekken.
10. Van strijd met het vertrouwens- of zorgvuldigheidsbeginsel is geen sprake. Immers iedere vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, moet wegens het tijdelijke karakter ervan rekening houden met de mogelijkheid van verblijfsbeëindiging. Aan eisers zijn geen toezeggingen gedaan.
11. Het betoog van eiser dat hij ‘evenzeer vreest voor het huidige regime’, dat hij vreest voor onbekenden en dat hij bij terugkeer in Ivoorkust nog steeds in de negatieve belangstelling zal staan van de mensen die hem destijds al bedreigden, heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Eiser weet immers niet wie die personen zijn, wat de politieke voorkeur is van die onbekenden en ook niet waarvoor hij daadwerkelijk vreest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij nog steeds heeft te vrezen voor vervolging of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Ivoorkust. Niet valt in te zien dat eiser nog gezocht wordt vanwege zijn activiteiten voor de RDR, omdat juist die RDR van Alassane Ouattara aan de macht is. Terecht heeft verweerder verwezen naar het nader gehoor van eiser van 11 februari 2010. Eiser heeft tijdens dat gehoor verklaard dat hij door leden van de FPI werd vervolgd. Ook heeft hij toen gezegd dat bescherming van bijvoorbeeld de RDR niet mogelijk was, omdat de FPI de dienst uitmaakte. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege de vrees voor onbekenden nog steeds internationale bescherming behoeft.
12. De beroepsgrond dat [kind] bij terugkeer naar Ivoorkust het risico loopt te worden besneden (genitale verminking) en dat ook in die zin sprake is van een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, kan evenmin slagen. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse zaken van 10 april 2012 (algemeen ambtsbericht) terecht op het standpunt gesteld dat eiser en eiseres [kind] kunnen beschermen tegen besnijdenis. Hierbij is van belang dat eisers afkomstig zijn uit Abidjan, een grote stad in Ivoorkust, en dat vrouwenbesnijdenis vooral voorkomt op het platteland. Ook van belang is dat uit het algemeen ambtsbericht volgt dat in principe de ouders besluiten tot besnijdenis, terwijl eiser en eiseres besnijdenis verwerpen. De stelling van eisers dat sprake zal zijn van sociale druk waaraan zij geen weerstand zullen kunnen bieden, wordt niet gevolgd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [kind] op zesjarige leeftijd het land heeft verlaten en niet is besneden. Hieruit kan worden afgeleid dat eiser en eiseres destijds weerstand hebben kunnen bieden tegen de sociale druk. Verweerder heeft ook terecht van belang geacht dat de reden voor de vlucht van eisers niet de vrees voor besnijdenis van [kind] was. De door eisers in beroep overgelegde stukken van onder meer de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter maken het oordeel niet anders. Hieruit blijkt weliswaar dat eiser en eiseres in Nederland op opvoedkundig gebied hulp nodig hebben en die ook krijgen, maar dit betekent niet dat zij [kind] in Ivoorkust niet kunnen beschermen tegen besnijdenis.
13. Verweerder heeft de asielvergunning van eiser dan ook kunnen intrekken en de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van eisers asielvergunning kunnen afwijzen. Gelet hierop heeft verweerder ook terecht besloten tot de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres voor verblijf bij eiser.
14. Ook de kinderen [kind] en [kind] waren tot 22 november 2017 in het bezit van een afhankelijke verblijfsvergunning. Zij hebben op 19 september 2017 aanvragen ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van hun vergunning, waarop bij het sluiten van het onderzoek van de rechtbank nog niet was beslist. Voor dochter [kind] is eveneens een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar ouders. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 23 augustus 2017. De rechtbank stelt vast dat er vanwege de intrekking van de asielvergunning van eiser geen grond meer is voor het verlenen van een afhankelijke verblijfsvergunning aan de kinderen. De omstandigheid dat de verblijfsvergunningen van de kinderen [kind] en [kind] niet tegelijk met die van eiser en eiseres zijn ingetrokken, neemt niet weg dat de intrekking van de verblijfsvergunningen van eisers op goede gronden heeft plaatsgehad en dat eisers met hun kinderen kunnen terugkeren naar Ivoorkust. De intrekking van de verblijfsvergunningen van eisers maakt dan ook geen inbreuk op het recht op het uitoefenen van gezins- of familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
15. De beroepen zijn daarom ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.