ECLI:NL:RBDHA:2018:6311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
NL17.15308
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiser en overdracht naar Kroatië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van een eiser van Syrische nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn asielaanvraag niet in behandeling zou worden genomen omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht op basis van de Dublinverordening. De eiser vreesde voor schending van het verbod op refoulement bij overdracht naar Kroatië en voerde aan dat zijn medische situatie, na een hartoperatie, niet voldoende werd gewaarborgd. Tijdens de zitting op 9 maart 2018 werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, maar het onderzoek in de beroepszaak werd geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen. Na het indienen van aanvullende informatie door eiser en een reactie van de staatssecretaris, werd het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

De rechtbank overwoog dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen reden was om aan te nemen dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank oordeelde dat de medische situatie van eiser, hoewel hij een bypassoperatie had ondergaan, niet zodanig was dat dit een belemmering voor overdracht naar Kroatië vormde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelde dat eiser kon worden overgedragen aan Kroatië, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.15308

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Talsma).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 december 2017.

Het beroep is ter zitting behandeld op 9 maart 2018, gelijktijdig met een door eiser op 8 maart 2018 ingediend verzoek om een voorlopige voorziening (NL18.4807). Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het verzoek is toegewezen en het onderzoek in de beroepszaak is ter zitting geschorst, om eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen.
Van eiser zijn stukken ontvangen op 12 april 2018. Van verweerder is een reactie ontvangen op 19 april 2018. Eiser heeft daarop gereageerd op 20 april 2018. Het onderzoek is met toestemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit. Zijn asielaanvraag van 25 juli 2017 is bij het bestreden besluit niet in behandeling genomen, omdat Kroatië - gelet op het claimakkoord van 13 september 2017 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) - verantwoordelijk wordt geacht voor behandeling daarvan.
2. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd:
- Ten aanzien van Kroatië kan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser vreest schending van het verbod op refoulement bij overdracht naar Kroatië en verwijst daartoe naar het rapport van AIDA uit 2017, hoofdstuk 2.7.
- Eiser heeft onder meer een hartoperatie (bypassoperatie/CABG) ondergaan. Vanwege zijn medische omstandigheden heeft hij een beroep gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening en het arrest C.K. e.a. tegen Slovenië van 16 februari 2017 (C-578/16). Uit de na de zitting door eiser overgelegde informatie van behandelend artsen (cardioloog en KNO-arts) blijkt weliswaar dat geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie en dat reizen op zich mogelijk is, maar de vraag of overdracht leidt tot een verslechtering van de medische situatie van eiser is onbeantwoord gebleven. Verweerder dient dat te onderzoeken en mag eiser niet overdragen zonder toezegging van Kroatië dat de benodigde zorg wordt geboden.
3. Niet in geschil is dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor behandeling van eisers asielaanvraag. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat er geen grond is voor het oordeel dat eisers asielaanvraag in Kroatië niet zal worden behandeld. Het rapport van AIDA noopt niet tot een ander oordeel. De eerste beroepsgrond faalt daarom.
4. Uit een brief van de behandelend cardioloog van 8 april 2018 blijkt dat eiser een bypassoperatie heeft ondergaan, dat er op 8 april 2018 geen cardiale klachten meer zijn en dat eiser stabiel is en bezig is met hartrevalidatie. Verdere zorg door een cardioloog is nodig, waarbij wordt opgemerkt dat dit uiteraard niet persé in Nederland dient plaats te vinden. Er bestaat geen bezwaar om te reizen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Uit de overgelegde informatie blijkt niet dat overdracht zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidssituatie van eiser. Verder mogen de medische voorzieningen tussen lidstaten vergelijkbaar worden verondersteld. Aanvullende garanties over de mogelijkheid bij een cardioloog en/of andere specialist onder controle te blijven zijn daarom niet nodig. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan verweerder aanleiding had moeten zien de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht te behandelen. Ook de tweede beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.
Afschrift digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel