ECLI:NL:RBDHA:2018:6311
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Syrische eiser en overdracht naar Kroatië onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van een eiser van Syrische nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn asielaanvraag niet in behandeling zou worden genomen omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht op basis van de Dublinverordening. De eiser vreesde voor schending van het verbod op refoulement bij overdracht naar Kroatië en voerde aan dat zijn medische situatie, na een hartoperatie, niet voldoende werd gewaarborgd. Tijdens de zitting op 9 maart 2018 werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, maar het onderzoek in de beroepszaak werd geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen. Na het indienen van aanvullende informatie door eiser en een reactie van de staatssecretaris, werd het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.
De rechtbank overwoog dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen reden was om aan te nemen dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank oordeelde dat de medische situatie van eiser, hoewel hij een bypassoperatie had ondergaan, niet zodanig was dat dit een belemmering voor overdracht naar Kroatië vormde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelde dat eiser kon worden overgedragen aan Kroatië, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.