ECLI:NL:RBDHA:2018:6308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
NL17.12618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen
  • J.M.E. Kessels
  • A.A.J.M. Smulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning asiel voor transgender in Colombia

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Colombiaanse transgender vrouw. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had aangetoond dat eiseres in Colombia bescherming kan krijgen tegen vervolging vanwege haar transgenderidentiteit. Eiseres had verklaard dat zij Colombia had verlaten vanwege ernstige discriminatie en geweld dat zij als transgender had ervaren. De rechtbank vond de verklaringen van eiseres geloofwaardig, maar verweerder had onvoldoende gemotiveerd dat er in Colombia effectieve bescherming beschikbaar is voor LHBTI-personen, in het bijzonder transgenders. De rechtbank concludeerde dat de minister niet had voldaan aan de bewijslast en dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kon blijven. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL17.12618

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J.E. Runhaar),
en
de minister van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond. Ook heeft verweerder eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, in samenhang met artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Wel heeft verweerder eiseres uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 verleend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Het beroep van eiseres is gevoegd behandeld met het beroep van haar partner [naam partner] (zaaknummer NL17.12658). Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook aanwezig waren voornoemde partner en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.Na de behandeling ter zitting zijn de beroepen gesplitst en wordt in ieder beroep separaat uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eiseres is volgens haar verklaring transvrouw. Zij is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Op 6 mei 2016 heeft zij de eerdergenoemde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiseres heeft verklaard dat zij is geboren en getogen in Cali (Colombia). Toen zij negentien jaar oud was, is zij naar de hoofdstad Bogota verhuisd. Tot haar vijfentwintigste jaar heeft zij in Bogota gewoond. Daarna heeft ze ongeveer zes jaar niet in Colombia verbleven. Ze woonde in die tijd achtereenvolgens in Venezuela, Panama, Dominicaanse Republiek, Peru, Chili en Panama. Vervolgens is zij gedurende ongeveer een jaar teruggekeerd naar Bogota. In oktober 2015 heeft ze Colombia wederom verlaten en heeft ze van oktober 2015 tot april 2016 in Mexico verbleven. Daarna is ze nog een keer gedurende vijf dagen naar Colombia teruggekeerd. Op 7 april 2016 heeft zij Colombia nogmaals verlaten en is zij naar Nederland gereisd, alwaar zij op 8 april 2016 is aangekomen en eerder bedoelde asielaanvraag heeft ingediend.
2. Zoals blijkt uit het rapport van het nader gehoor en van het aanvullend gehoor dat eiseres is afgenomen, heeft zij aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij Colombia heeft verlaten vanwege problemen die zij daar als transgender heeft ondervonden. Het gaat hierbij om problemen van verschillende aard.
In de eerste plaats heeft eiseres verklaard dat zij in de periode tot 2009 zowel in Cali als in Bogota problemen heeft ondervonden van de zijde van de politie in relatie tot haar werkzaamheden toentertijd in de straatprostitutie. Zij heeft verklaard dat de politie haar in die periode een keer of tien heeft opgepakt. Bij die gelegenheden is zij door de politie geslagen, afgeperst, verkracht en anderszins seksueel misbruikt.
In de tweede plaats heeft eiseres zich beroepen op de problemen die zij heeft ondervonden van de zijde van een man die deel uitmaakt van de Desmovilizados, een groep ex-guerrillastrijders afkomstig uit het oorlogsgebied waar de Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia (FARC) actief is. In 2009/2010 is zij op straat aangevallen door een man die deel uitmaakt van deze Desmovilizados. Terwijl enkele van zijn vrienden toekeken, heeft de man haar met twee stokken bont en blauw geslagen. Eiseres is na dit incident uit Colombia vertrokken en heeft geruime tijd in verschillende omliggende landen verbleven. Omdat zij in die landen geen permanent verblijf kreeg, is zij teruggekeerd naar Colombia. Met haar spaargeld heeft zij in Bogota een schoonheidssalon geopend. In oktober 2015 is ze in een lunchroom de man tegengekomen die haar in 2009 mishandeld had. Toen deze man haar opnieuw begon te slaan, heeft zij haar dienblad in zijn gezicht gegooid en is zij weggerend. De aanwezigen in de lunchroom, die allemaal tot dezelfde bende bleken te behoren, hebben haar achtervolgd naar de woning in de wijk [naam wijk] waar zij destijds tijdelijk verbleef bij een vrouw die zij [naam vrouw] noemt. Voor de deur van die woning vormde zich een groep van vijftien tot twintig mannen, bewapend met knuppels en wapens. De mannen eisten dat eiseres naar buiten zou komen en dreigden haar te vermoorden. De politie werd erbij geroepen. Na bemiddeling van [naam vrouw] , die een soort ombudsvrouw in de wijk was, heeft zij die nacht uit de wijk weten te ontsnappen en is zij naar Mexico gevlucht. Van oktober 2015 tot april 2016 heeft zij in Mexico verbleven. Na haar vertrek heeft de man nog navraag naar haar gedaan, onder anderen bij [naam vrouw] .
In de derde plaats heeft eiseres zich beroepen op de discriminatie die zij als transgender heeft ondervonden. Door die discriminatie heeft zij het gevoel dat haar leven in Colombia gevaar loopt. Zij vreest te worden aangevallen en stelt in Colombia geen rechten te hebben en geen bescherming te krijgen.
3. Ter onderbouwing van haar asielrelaas heeft eiseres bij de correcties en aanvullingen op het nader gehoor informatie overgelegd over de situatie van transgenders in Colombia. Uit deze informatie blijkt volgens haar dat ernstige vormen van discriminatie en geweld tegen LHBT-ers in Colombia aan de orde van de dag zijn. De autoriteiten (politie) treden daar niet tegen op en zijn zelfs vaak de daders van de geweldplegingen. Het betreft de volgende informatie:
- het Country Report on Human rights Practices Colombia 2015 van het Department of State van 13 april 2016;
- het Annual Report Colombia van the United Nations High Commissioner for Human Rights van 15 maart 2016;
- de UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers from Colombia van september 2015;
- een artikel van Amnesty International van 10 juli 2015 getiteld ‘Two trans Women killed and another injured’;
- het Shadow report on the LGBT community in Colombia van 9 maart 2015 van Colombia Diversa en IGLHRC.
4. Bij de zienswijze heeft zij nog de volgende stukken ingeroepen, onder vermelding van het hieronder daarbij aangegeven commentaar:
- het rapport van de UN Human Rights Commitee van 17 november 2016, waarin op p. 4, par. 16, staat dat ondanks inspanningen van de overheid om de rechten van LHBTI-ers te verbeteren 'The Committee is concerned, however, by reports that such persons have been the target of acts of violence, including murder and police misconduct because of their sexual orientation or gender identity. The State party should continue and step up its efforts to combat stereotypes regarding, and prejudice against lesbian, gay, bisexual, transgender and intersex person, and to ensure that acts of discrimination and violence directed against them are prevented, that acts of violence against them are investigated, and that
persons who commit such acts stand trial and are punished, and that victims are provided with assistance and full reparation. It should also adopt stronger measures to prevent members of the security forces from committing acts of discrimination or violence and to punish them if they do so";
- het jaarrapport van de UN High Commissioner for Human Rights on the situation of human rights in Colombia van 14 maart 2017, waarin op pagina 15, paragraaf 97 is vermeld dat:
"Sexual and gender-based violence is endemic, occurs in all aspects of the life of the population and transcends the armed conflict";
- het rapport 'Situation of LHBTI Human Rights in Colombia' van Caribe Afirmativo van augustus 2017, waarin eveneens wordt gerapporteerd over discriminatie van transgenders in het algemeen en met betrekking tot het recht op werk, sociale voorzieningen, gezondheidszorg en onderwijs;
- het rapport van Refworld van 7 juni 2013 met betrekking tot paramilitaire organisaties (die banden hebben met de politie) die jagen op gemarginaliseerde groepen in de Colombiaanse maatschappij waaronder LHBTI ('social cleansing');
- Colombia Reports, artikel van 21 april 2016 waaruit blijkt dat de 'social cleansing- praktijken’ van criminele paramilitaire bendes nog steeds gebeuren. De overheid/politie wordt ervan verdacht betrokken te zijn bij deze praktijken. In ieder geval onderneemt de overheid geen acties tegen de bendes;
- Latin American News Dispatch, artikel 'Escaping a Homophobic War in Colombia' van
15 april 2017: waaruit blijkt dat de overheid op papier maatregelen heeft genomen om LHBTI-ers rechten en bescherming te geven maar dat daar in de praktijk niets van terecht komt en
- Nieuwswebsite Worldcrunch, artikel 'Mockery Or Murder: The Horrors of Being Transgender in Colombia' van 26 juni 2016.
5. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000. Volgens verweerder kan eiseres niet worden aangemerkt als vluchteling. De algehele situatie in Colombia is niet zodanig dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Uit de door eiseres overgelegde informatie kan ook niet worden opgemaakt dat LHBTI-ers (de afkorting LHBTI staat voor lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen), meer in het bijzonder transgender personen, in Colombia enkel vanwege hun seksuele identiteit te vrezen hebben voor vervolging, dan wel voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft hiertoe verwezen naar informatie over de positie van transgenders in Colombia in het Colombia 2016 human rights report van het US State Department van 3 maart 2017. Uit de inhoud van dit rapport en de overige door eiser overgelegde landeninformatie volgt volgens verweerder niet dat een transgender in Colombia enkel vanwege zijn seksuele identiteit te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Volgens verweerder is er in Colombia op wettelijk niveau sprake van vooruitgang van de positie van de LHBTI-gemeenschap. Eiseres dient daarom aannemelijk te maken dat er haar persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden zijn die haar vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin, dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM rechtvaardigen. Volgens verweerder is eiseres daar niet in geslaagd. Zo heeft eiseres blijkens haar verklaringen nadat zij was gestopt met de prostitutie geen problemen meer ondervonden van de zijde van de politie en is verweerder niet gebleken dat zij vanwege de omstandigheid dat zij transgender is in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Wat betreft de problemen met de ex-guerrillero heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in Colombia in het algemeen bescherming wordt geboden en dat eiseres, nu zij voorafgaand aan haar komst naar Nederland onvoldoende inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs wel van haar verwacht mochten worden, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Colombia geen mogelijkheden zou hebben om haar beklag te doen. Voorts is verweerder niet gebleken dat de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiseres onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. De vermoedens van eiseres dat zij bij haar terugkeer naar Colombia vermoord zal worden door criminele bendes heeft verweerder niet aannemelijk geacht. Verder voldoet eiseres volgens verweerder niet aan de in artikel C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) neergelegde voorwaarden voor verlening van een verblijfvergunning in verband met doorstane traumatische gebeurtenissen. Volgens verweerder komt eiseres dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000.
6. Eiseres voert aan dat zij met haar verklaringen en de overgelegde rapporten voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er haar persoonlijk betreffende omstandigheden zijn die haar vrees voor vervolging onderbouwen. De rapporten die zij heeft overgelegd maken duidelijk dat de wettelijke maatregelen die in Colombia zijn genomen om de positie van LHBTI-ers te verbeteren, in de praktijk geen enkel positief effect sorteren. Zolang de politie en het justitiële apparaat de wetten niet handhaven en de andere kant blijven uitkijken bij geweld en discriminatie tegen transgenders, blijven de gevaren even groot. Uit geen van de artikelen die verweerder heeft aangehaald, valt af te leiden dat de Colombiaanse overheid in staat of bereid is leden van de LHBTI- gemeenschap te beschermen. Het tegendeel is eerder het geval. Uit alle, zowel door verweerder als door haarzelf overgelegde informatie, blijkt volgens eiseres dat politiegeweld tegen transgenders tot op de dag van vandaag aan de orde is. Het heeft dan ook geen enkele zin om bescherming te vragen. Dit is zelfs gevaarlijk.
Verder voert eiseres, onder verwijzing naar de overgelegde stukken, aan dat de positie van transgenders in Colombia zo slecht is dat verweerder ze als risicogroep/kwetsbare groep zou moeten aanmerken. Omdat er geen (actueel) ambtsbericht over de situatie in Colombia is en verweerder niet aangeeft op welke bronnen hij zich heeft gebaseerd, is verweerders motivering op dit punt onvoldoende. Eiseres heeft zich in dit kader beroepen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 juni 2011, zaaknummer 201006371/1/V2 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ8488). Daarnaast weerspreekt zij verweerders standpunt dat de door haar ondervonden discriminatie niet zodanig beperkend was, dat het voor haar onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Ook weerspreekt zij dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat paramilitaire bendes het op haar voorzien hebben. Zij wijst op haar - geloofwaardig geachte - verklaring dat zij twee keer is mishandeld door een ex-guerrilla. Die bendes zijn nog steeds actief en hebben het vooral gemunt op transgenders. De Colombiaanse overheid biedt hiertegen geen bescherming. Ook in het kader van haar beroep op het zogenoemde traumatabeleid neergelegd in onderdeel C2/3.3. van de Vc 2000, weerspreekt eiseres dat de Colombiaanse overheid bescherming biedt tegen paramilitaire groepen.
7. Aan de orde is de vraag of verweerders weigering om eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000 in rechte stand kan houden.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
10. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1º. doodstraf of executie;
2º. foltering, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3º. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
11. Zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, heeft verweerder de individuele feiten en omstandigheden die eiseres aan haar asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd (integraal)
geloofwaardig geacht.
12. Uit de informatie die eiseres heeft ingebracht blijkt niet dat de situatie in Colombia zodanig is dat asielzoekers uit dat land die behoren tot de groep van LHBTI, dan wel die van transgenders in het bijzonder, zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Uit de overgelegde stukken noch uit de verklaringen van eiseres volgt dat deze groep systematisch wordt vervolgd, dan wel systematisch voor mensenrechtenschendingen te vrezen heeft. Eiseres dient derhalve met haar persoonlijk betreffende omstandigheden aannemelijk te maken dat zij voor vluchtelingrechtelijke vervolging heeft te vrezen dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade.
13. Wat betreft de in de periode tot 2009 ondervonden problemen van de zijde van de politie, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij, nadat zij was gestopt met de prostitutie, geen problemen meer heeft ondervonden van de zijde van de politie. Ook is onweersproken gebleven dat niet is gebleken dat eiseres vanwege de omstandigheid dat zij transgender is, in de negatieve aandacht van de Colombiaanse autoriteiten staat. Zij werd immers volgens haar verklaringen opgepakt omdat zij als prostituee op straat werkte.
14. Voorts is de rechtbank (met verweerder) van oordeel dat niet is gebleken dat de ondervonden discriminatie een dusdanige ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiseres onmogelijk is op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Verweerder heeft er in dit kader niet ten onrechte op gewezen dat eiseres zich in Colombia staande heeft weten te houden, zowel in de periode van haar negentiende, twintigste levensjaar tot haar vijfentwintigste levensjaar, maar ook in de periode nadien, toen zij steeds voor kortere periodes naar Colombia terugkeerde. Zo heeft verweerder erop gewezen dat eiseres een eigen schoonheidssalon had, sociale contacten onderhield met haar ouders, haar zus, haar partner en met [naam vrouw] bij wie zij verbleef. Verder had eiseres toegang tot de gezondheidszorg en verschillende verzekeringen. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het vijf jaar lang overleven onder helse omstandigheden (geen fatsoenlijk werk kunnen vinden, geen eigen huisvesting, elke nacht opgejaagd worden, opgepakt en mishandeld worden, zich overdag zoveel mogelijk verschuilen voor criminele bendes) niet hetzelfde is als zich "staande kunnen houden", heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres hier verwijst naar de jaren dat zij in de prostitutie werkte voorafgaand aan haar vertrek uit Colombia in 2009, terwijl niet is gebleken dat de door eiseres gestelde discriminatoire bejegening door de medeburgers die zich nadien heeft voorgedaan, een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor haar onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. In dit kader heeft verweerder niet ten onrechte betekenis toegekend aan de sociale contacten die eiseres – ook in de latere, kortere periodes dat zij naar Colombia terugkeerde - had met haar ouders, zus en met [naam vrouw] , bij wie zij verbleef als zij in Colombia was. Verweerder heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat ook deze contacten een aanwijzing opleveren dat eiseres op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren in Colombia. Het betoog dat de zus van eiseres afhankelijk van haar was, doet daar niet aan af. Duidelijk is immers dat de omstandigheid dat eiseres transgender was, niet aan dit contact in de weg stond. Daarbij heeft verweerder voorts niet ten onrechte betrokken de omstandigheid dat eiseres sinds 2011 een relatie had met haar partner [naam partner] , die werkzaam was in een kapperszaak (en dus een inkomen kon verwerven) en met wie eiseres samenwoonde. Ook die relatie heeft er immers aan bijgedragen dat eiseres zich in Colombia ondanks de ondervonden discriminatie staande heeft weten te houden. De omstandigheid dat eiseres gedurende tien maanden tot een jaar in Bogota een schoonheidssalon heeft gerund, heeft verweerder niet ten onrechte aangemerkt als een verdere aanwijzing dat zij op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren in Colombia en dat zij niet enkel aangewezen was op werk binnen de prostitutie. Het enkel gestelde dat die zaak gesloten moest worden omdat eiseres transgender was en daardoor te weinig klanten kreeg in onvoldoende om het tegendeel aan te nemen. Dat transgenders in Colombia niet enkel zijn aangewezen op werk in de prostitutie volgt ook uit het artikel A role model for LGBT rights In conservative Colombia van Boris Dittrich van 8 februari 2017 en voornoemd
rapport Mapping trans rights. Het betoog van eiseres dat zij de jaren voorafgaand aan haar vertrek naar Nederland meestentijds buiten Colombia heeft verbleven, doet aan vorenstaande overwegingen niet af.
15. Voor zover verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat in Colombia in het algemeen bescherming mogelijk is en dat eiseres daarom voor de door haar ondervonden problemen, in het bijzonder de problemen van de zijde van de ex-guerrillero, die bescherming van de Colombiaanse overheid – met enige volharding – had moeten inroepen overweegt de rechtbank dat uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraak van 28 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5153) volgt dat verweerder, ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen, eerst moet onderzoeken of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Bij dit onderzoek moet verweerder informatie betrekken over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties. Indien verweerder de bedoelde vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
16. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit het Colombia 2016 Human Rights report van het US State Department van 3 maart 2017 blijkt dat in Colombia in het algemeen bescherming wordt geboden en dat er van overheidswege maatregelen worden getroffen om de rechten en de bescherming van LHBTI te verbeteren. Volgens verweerder is hiermee aan de op verweerder rustende bewijslast voldaan. Verweerder heeft in dit kader gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD9606), in het bijzonder r.o. 2.2.2 van die uitspraak.
17. Ingevolge artikel 3.37c, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) kan bescherming tegen vervolging, dan wel tegen ernstige schade alleen worden geboden door:
a. de staat, of
b. partijen of organisaties, met inbegrip van internationale organisaties, die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen, mits zij bereid en in staat zijn bescherming te bieden overeenkomstig het tweede lid.
In het tweede lid is bepaald dat bescherming tegen vervolging of ernstige schade doeltreffend en van niet-tijdelijke moet aard zijn. In het algemeen wordt dergelijke bescherming geboden wanneer de actoren als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, redelijke maatregelen tot voorkoming van vervolging of ernstige schade treffen, onder andere door de instelling van een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die vervolging of ernstige schade vormen, en wanneer de verzoeker toegang tot een dergelijke bescherming heeft.
18. In paragraaf C2/3.4 van de Vc 2000 is het ter zake gevoerde beleid neergelegd.
19. In het voornemen, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, heeft verweerder erop gewezen dat eiseres heeft verklaard dat zij na de mishandeling door een voormalig guerrillastrijder in 2009 aangifte heeft gedaan bij de politie en toen te horen kreeg dat het haar eigen schuld was, omdat zij was wat zij was. Uit de verklaringen van eiseres heeft verweerder verder geconcludeerd dat eiseres niet naar een ander politiebureau of een hogere autoriteit is gegaan om zich te beklagen over de gang van zaken. Verder heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiseres van de mishandeling door de ex-guerrillastrijder in 2015 geen aangifte heeft gedaan. Volgens verweerder heeft eiseres dit gelet op haar verklaring niet gedaan omdat mensenrechten in Colombia met voeten getreden zouden worden, omdat het rechtssysteem in Colombia door en door corrupt is, omdat de politie niet naar haar zou luisteren en omdat er niets is gebeurd met de aangiftes die zijn gedaan na de moord op haar broer, haar zwager en haar neef , noch na de bedreiging van haar vader. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiseres zich na de mishandeling door de ex-guerrillastrijder in 2015 niet tot de politie en/of andere (hogere) autoriteiten heeft gewend, kennelijk omdat zij daarin op voorhand al geen heil zou hebben gezien, maakt dat eiseres vóór haar komst naar Nederland onvoldoende inspanningen heeft verricht, terwijl die redelijkerwijs wel van haar verwacht mogen worden. Reeds hierom heeft verweerder geconcludeerd dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Colombia geen mogelijkheden zou hebben om haar beklag te doen. Volgens verweerder valt in redelijkheid niet in te zien dat eiseres zich tot geen enkele instantie in Colombia zou hebben kunnen wenden. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat voor zover eiseres aanvoert dat zij voor 2009 vaak problemen kreeg met de politie in Cali toen zij als prostituee op straat werkte, dit niet duidt op een specifiek op de persoon van eiseres gerichte actie, maar veeleer op willekeurige daden van de zijde van enkele politieagenten, die niet van hogerhand zijn opgelegd. Omdat niet valt in te zien dat de gestelde incidenten die zich voor 2009 hebben voorgedaan maatgevend zouden zijn voor het hele politieapparaat in Colombia kan volgens verweerder van eiseres worden verwacht dat zij tegen de problemen van de zijde van de ex-guerrillastrijder de bescherming van de autoriteiten van Colombia inroept. De door eiseres in de zienswijze ingeroepen informatie over de situatie van LHBTI-ers in Colombia heeft verweerder in het bestreden besluit terzijde geschoven, telkens met de in het bestreden besluit vervatte repeterende formulering dat uit deze informatie niet volgt dat een transgender in Colombia enkel vanwege zijn seksuele identiteit te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat daarbij onder meer van belang is dat er in Colombia op wettelijk niveau sprake is van vooruitgang in de positie van de LHBTI-gemeenschap, zodat er in het betoog van eiseres geen aanleiding wordt gezien haar verblijf in Nederland toe te staan op grond van vluchtelingschap. De rechtbank is van oordeel dat de desbetreffende formulering hier evenwel niet op zijn plaats is. Verweerder had immers in dit kader moeten bezien of de desbetreffende informatie aanknopingspunten oplevert voor twijfel aan verweerders op het Colombia 2016 Human Rights report van het US State Department van 3 maart 2017 gebaseerde standpunt dat in Colombia in het algemeen bescherming wordt geboden.
20. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat in Colombia in het algemeen bescherming wordt verleend, heeft verweerder zich voorts onder meer op het standpunt gesteld dat weliswaar uit de door eiseres overgelegde informatie, zoals de fotorapportage van 8 oktober 2017 en het artikel ‘This is where we work’, eveneens van 8 oktober 2017, blijkt dat Colombia, gezien vanuit mondiaal perspectief, een hoog aantal moorden in de transgendergemeenschap kent en dat de positie van transgenders in Colombia niet altijd even rooskleurig is, maar ook dat in Colombia in het algemeen bescherming wordt geboden en dat er van overheidswege maatregelen worden getroffen om de rechten en de bescherming van LHBTI-ers te verbeteren. Verweerder heeft er in dit verband verder op gewezen dat uit het Colombia 2016 human rights report volgt dat de Colombiaanse autoriteiten maatregelen hebben getroffen om de rechten van LHBTI te vergroten en om LHBTI-ers te beschermen. Volgens verweerder blijkt voorts uit het artikel Transgender women survive violence in Colombia van USAID van 8 januari 2016 dat een NGO uit Cali transgenders ondersteunt bij het verkrijgen van bescherming. Ook heeft verweerder erop gewezen dat uit het rapport Mapping trans rights in Colombia van 23 november 2016 blijkt dat er in Colombia wetgeving is ontwikkeld die transgenders bescherming biedt tegen discriminatie. Verder volgt volgens verweerder uit het rapport Colombia: treatment of sexual minorities; availability of state protection and support services (2012-June 2015) van de Immigration and Refugee Board of Canada van 24 juni 2015, onder meer dat de landelijke hulpcentra voor slachtoffers van seksuele delicten (CAIVAS) ondersteuning bieden en dat er diverse organisaties in Colombia actief zijn die opkomen voor de rechten van LHBTI-ers en LHBTI-ers onderdak bieden, waaronder CASA Refugio LGBT, Red Comunitaria Trans en de Grupo de Apoyo a Personas Transgeneristas in Bogota. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat uit het artikel Latin America trans rights movement sees advances, setbacks van Michael K. Lavers van 14 september 2017 volgt dat de Colombiaanse president en de commandant van de FARC in november 2016 een overeenkomst hebben getekend waarin LHBTI-ers erkend worden als slachtoffers van de Colombiaanse burgeroorlog. Gelet op al die ontwikkelingen in Colombia is het volgens verweerder aan eiseres om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor haar gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos is.
21. Voor zover verweerder zich in dit kader in het bestreden besluit, onder verwijzing naar diverse bronnen, op het standpunt heeft gesteld dat er in Colombia van overheidswege maatregelen worden genomen om de positie van transgenders dan wel LHBTI-ers te verbeteren, stelt de rechtbank vast dat dit op zichzelf niet voldoende is om het betoog van eiseres te weerleggen. Eiseres heeft immers als zodanig niet weersproken dat die verbeteringsmaatregelen genomen zijn. Eiseres heeft betoogd dat uit de door haar overgelegde informatie blijkt dat de Colombiaanse autoriteiten de in het algemeen voorhanden zijnde bescherming niet bieden aan LHBTI-ers, dan wel transgenders en dat de genomen wettelijke maatregelen ter verbetering van de situatie van LHBTI-ers, waaronder transgenders, in de praktijk niet tot een verandering/verbetering hebben geleid. Zo heeft eiseres (onder meer) informatie ingebracht van Refworld uit 2013 en heeft zij verwezen naar Colombia Reports van april 2016. Uit die informatie blijkt volgens eiseres dat paramilitairen, dan wel criminele bendes - die banden hebben met de politie/overheid - jagen op gemarginaliseerde groepen in de Colombiaanse samenleving. De volledig geloofwaardig geachte verklaringen van eiseres, dat zij bij herhaling is mishandeld door een voormalig lid van een paramilitaire groepering, dat de politie op haar aangifte van de eerste mishandeling niets tegen deze man heeft ondernomen en dat deze ex-guerrillera na haar vertrek uit Colombia nog navraag naar haar heeft gedaan bij [naam vrouw] , passen in het beeld dat uit die informatie naar voren komt. Zoals in het voorgaande, onder punt 23 van deze uitspraak is overwogen, erkent ook verweerder dat uit de door eiseres overgelegde informatie, waaronder de fotorapportage van 8 oktober 2017 en het artikel ‘This is where we work’ van 8 oktober 2017, blijkt dat Colombia, gezien vanuit mondiaal perspectief, een hoog aantal moorden in de transgendergemeenschap kent en dat de positie van transgenders in Colombia niet altijd even rooskleurig is. De rechtbank acht daarbij ook van belang dat (zoals in de gronden in de zaak van de partner van eiseres en) ter zitting is aangevoerd, onder verwijzing naar het door verweerder gehanteerde rapport van 3 maart 2017 van US Department of State, dat de regering in de praktijk de wettelijke rechten van de LBHTI gemeenschap blokkeert (pagina 45) en dat tegen transgenders zoals eiseres belemmeringen worden opgeworpen om toegang te krijgen tot openbare diensten. Voorts is onweersproken gebleven dat met name uit het stuk “escaping a homophobic war in Colombia” blijkt dat sedert de vredesbesprekingen met de FARC zijn gestart het homofoob geweld is toegenomen en dat alle partijen, zowel de para-militairen, als de FARC als overheidsinstanties zich hieraan schuldig maken. Als het gaat om de politie is tot slot onweersproken betoogd dat de “Nationale code of Police Behavior” sedert 1970 niet meer vernieuwd is en dat in 1970 homoseksueel gedrag nog strafbaar was.
22. Uit de in het verweerschrift aangehaalde bijlage bij de brief aan de Tweede Kamer van 24 april 2017 heeft verweerder opgemaakt dat Colombia, toetsend aan de maatstaven van artikel 3.37f VV - vooralsnog - niet is aangemerkt als veilig land van herkomst. Volgens verweerder betekent dit echter niet dat Colombia als onveilig wordt aangemerkt. De reden om Colombia niet als veilig land van herkomst aan te merken is volgens verweerder met name ingegeven door de omstandigheid dat het land te kampen heeft met illegale gewapende groeperingen die vele mensenrechtenschendingen pleegden. Hoewel op dat punt sprake lijkt te zijn van positieve ontwikkelingen (zoals het akkoord met het FARC), wordt het te vroeg geacht om daarover nu anders te oordelen. Uit de bijlage blijkt volgens verweerder verder onder meer dat het vermogen van de overheid om mensen effectief te vervolgen voor schendingen van mensenrechten, onder wie de voormalige leden van paramilitaire groeperingen, wordt beperkt door een inefficiënt rechtssysteem. Voorts zijn de verbeteringen in de algemene situatie in Colombia van recente datum en is nog onvoldoende duidelijk in welke mate de verbeteringen als duurzaam kunnen worden aangemerkt. Daarbij tekent verweerder aan dat ten aanzien van landen die in het algemeen veilig zijn verklaard met uitzondering voor LHBTI-ers, niet geldt dat asielaanvragen van LHBTI-ers, gelet op die gemaakte uitzondering, op voorhand voor inwilliging in aanmerking komen.
23. De rechtbank overweegt, het geheel overziende, dat de rapporten die partijen hanteren op het punt van bescherming die de Colombiaanse autoriteiten aan LHBTI-ers bieden niet eenduidig zijn. Over de algemene situatie in Colombia (van LHBTI-ers) is geen actueel algemeen ambtsbericht voorhanden. In hoeverre de verbeteringen in de algemene situatie in Colombia, waarop verweerder zich beroept, duurzaam zijn, is niet duidelijk. Evenmin is duidelijk wat die verbeteringen ten opzichte van de eerdere situatie in de onderhavige vreemdelingrechtelijke context betekenen. Verweerder heeft dit op geen enkele wijze geconcretiseerd. Dit klemt temeer nu verweerder op geen enkele wijze inzicht heeft verschaft over de “(nul)situatie” waartegen de gesignaleerde verbeteringen (zouden moeten) worden afgezet, zodat niet kan worden beoordeeld of de ingeroepen verbeteringen met zich brengen dat (sinds enig moment) met die verbeteringen aan de aan te leggen vreemdelingrechtelijke norm wordt voldaan. Bovendien heeft verweerder in het verweerschrift volmondig erkend dat het vermogen van de Colombiaanse overheid om mensen te beschermen tegen mensenrechtenschendingen die begaan zijn door voormalig leden van paramilitaire groeperingen, beperkt is door een inefficiënt rechtssysteem. Dit terwijl in artikel 3.37c, tweede lid, van het VV 2000 (onder meer) een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing aangewezen wordt geacht.
24. Reeds op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat in Columbia in zijn algemeenheid bescherming als bedoeld in artikel 3.37c, lid 2 van het VV 2000 geboden wordt tegen mensenrechtenschendingen aan leden van de LHBTI-gemeenschap (en in het bijzonder aan transgenders). De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door het ter zake gevoerde beleid, neergelegd in C2/3.4 van de Vc 2000. Volgens dit beleid moet de vreemdeling weliswaar in eerste instantie zelf aannemelijk maken dat hem geen bescherming kan worden geboden, maar - afhankelijk van de individuele situatie van de vreemdeling en de algehele situatie in het land van herkomst - kan de bewijslast meer naar de zijde van de Nederlandse overheid verschuiven. De rechtbank acht in de omstandigheden van het geval, te weten de geloofwaardig bevonden verklaringen van eiseres, het gebrek aan eenduidige informatie en het ontbreken van een algemeen dan wel thematisch ambtsbericht, termen aanwezig om aan te nemen dat in dit geval een dergelijke verschuiving van de bewijslast in de richting van verweerder, aangewezen is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder met de in het voornemen en het bestreden besluit vervatte conclusie dat het in Colombia in het algemeen mogelijk is om bescherming van (hogere) autoriteiten in te roepen, niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder daarnaast kenbaar moeten motiveren in hoeverre in Colombia in het algemeen aan de groep LHBTI-ers, in het bijzonder aan transgenders, bescherming wordt geboden.
25. Wat betreft verweerders standpunt dat eiseres de vermoedens over wat haar bij terugkeer naar Colombia te wachten staat niet aannemelijk heeft gemaakt wijst de rechtbank verder nog op het volgende. Het feit dat de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, is ingevolge het bepaalde in artikel 31, vijfde lid, van de Vw 2000 een duidelijke aanwijzing dat de vrees voor die vervolging gegrond is en het risico op die schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. Gezien het bepaalde in artikel 31, vijfde lid, van de Vw 2000 heeft verweerder niet kunnen volstaan met de overweging dat eiseres na haar eerste vertrek uit Colombia meerdere keren, naar eigen zeggen acht keer, naar Colombia is teruggekeerd.
Verweerders standpunt dat het niet aannemelijk is dat iemand die stelt dat hij (zij) vreest te worden vermoord door criminele bendes, terugkeert naar het land van herkomst en daarbij zelfs in april 2016 terugkeert naar de wijk [naam wijk] waar de criminele bendes het volgens de eigen verklaringen van eiseres voor het zeggen hebben, gaat voorts volledig voorbij aan hetgeen eiseres heeft verklaard - welke verklaringen onderdeel vormen van haar integraal geloofwaardig bevonden asielrelaas - over de onmogelijkheid om haar verblijf in de omliggende landen waarnaar zij achtereenvolgens is uitgeweken (rechtmatig) voort te zetten. Voorts is het gestelde van eiseres dat zij telkens naar de wijk [naam wijk] is teruggekeerd, omdat dat de enige plek in Colombia is waar zij onderdak kan krijgen, als zodanig door verweerder onweersproken gelaten. Verweerders standpunt dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat paramilitaire criminele bendes het thans op de persoon van eiseres voorzien hebben, is ook, bezien in het licht van de verklaring van eiseres dat er na haar vertrek nog naar haar is gevraagd, ontoereikend. Verweerders standpunt, dat de vermoedens van eiseres over wat haar bij terugkeer naar Colombia te wachten staat, niet aannemelijk zijn, berust dan ook gezien het bepaalde in artikel 31, vijfde lid, van de Vw 2000 evenmin op een voldoende draagkrachtige motivering.
26. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen (voorzitter), en mr. J.M.E. Kessels en mr. A.A.J.M. Smulders, leden, in aanwezigheid van mr. E.M.J. Clermonts, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 mei 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 mei 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.