3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep (feit 1)
De verdachte heeft bekend dat hij in de periode van 14 september 2017 tot en met 10 december 2017 in Zoetermeer met anderen hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en is er geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 december 2017;
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 november 2017 door [verbalisant 1] , inspecteur van politie eenheid Den Haag en [verbalisant 2] , hoofdinspecteur van politie eenheid Den Haag, met bijlagen (blz. 117 tot en met 122);
- het proces-verbaal pseudokoop zaak: Freya, opgemaakt op 7 december 2017 door [verbalisant 3] , inspecteur van politie eenheid Den Haag en PB181, opsporingsambtenaar bij politie eenheid Den Haag (blz. 195 en 196);
- het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, opgemaakt op 10 december 2017 door [verbalisant 4] , inspecteur van politie eenheid Den Haag (blz. 35 en 36);
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 12 december 2017 door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , beiden hoofdagent bij politie eenheid Den Haag (blz. 59 tot en met 66);
- het proces-verbaal, opgemaakt op 12 december 2017 door [verbalisant 7] , brigadier van politie eenheid Den Haag (blz. 271 en 272).
Ten aanzien van het aanwezig hebben van 53 gram hennep (feit 2)
Op 10 december 2017 is medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) in Zoetermeer door de politie aangehouden. Bij zijn aanhouding zijn in de auto verschillende goederen aangetroffen en in beslag genomen. Verbalisanten hebben verschillende enveloppes en opbergdozen in de auto zien liggen. Elke enveloppe gaf een sterke geur van hennep af. Na opening van een opbergdoos, die op de achterbank lag, zagen verbalisanten daarin een aantal zogenoemde voorgedraaide joints liggen.De in de auto aangetroffen goederen zijn onderzocht en uit dit onderzoek is gebleken dat in die auto ongeveer 53 gram hennep lag.
Medeplegen
[medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij voor de verdachte heeft gewerkt.De verdachte heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte] voor hem heeft gewerkt. Hij heeft [medeverdachte] opdrachten gegeven om als koerier hennep rond te rijden, aldus de verdachte.Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] bij het aanwezig hebben van hennep.
Opzet op 53 gram
De verdachte heeft ontkend dat hij wist dat [medeverdachte] op 10 december 2017, bij zijn aanhouding, 53 gram hennep bij zich in de auto had. Uit de verklaring van de verdachte bij de politie blijkt dat hij [medeverdachte] de vrijheid heeft gegeven om de voorraad hennep zelf aan te vullen als ‘het boxje met hennep’ leeg was.
De rechtbank is van oordeel dat uit de voorgaande bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in ieder geval het opzet had dat [medeverdachte] hennep bij zich had. Dat hij niet wist dat het in dit geval om 53 gram hennep ging, doet daaraan niet af. Bovendien heeft de verdachte door [medeverdachte] de vrijheid te geven om de voorraad zelf aan te vullen, wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een aanzienlijke hoeveelheid hennep bij [medeverdachte] zou worden aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank kan feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van de deelneming aan een criminele organisatie (feit 3)
Juridisch kader criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat de jurisprudentie die betrekking heeft op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht ook van toepassing is wanneer artikel 11b van de Opiumwet is ten laste gelegd. Onder een criminele organisatie als bedoeld in beide artikelen wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de desbetreffende verdachte en ten minste één ander persoon. Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend. Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband, dan wel moet de verdachte de gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, ondersteunen. Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid
weet– in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Wetenschap of een andere vorm van opzet ten aanzien van één of meer concrete misdrijven is niet noodzakelijk. Evenmin is vereist dat vast is komen te staan dat de verdachte, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenwerking van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Het oogmerk van de organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet dient gericht te zijn op het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid, of artikel 11, derde en vijfde lid, of artikel 11a van de Opiumwet.
De organisatie
Uit vorenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte een bedrijf heeft opgericht dat zich bezig heeft gehouden met het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep. De verdachte heeft dit bedrijf bij de Kamer van Koophandel ingeschreven en hij heeft een professioneel ogende website voor dit bedrijf opgericht waar de klant zijn bestelling kon plaatsen. Daarnaast heeft de verdachte folders gemaakt en deze verspreid in Zoetermeer en samples van het product aan de politie gegeven. De duurzaamheid en structuur van de organisatie kan hiermee worden vastgesteld.
De verdachte is naar de politie toe open geweest over zijn handelingen.
Op 14 september 2017 heeft het ‘stopgesprek’ vanuit de politie met de verdachte plaatsgevonden. In dat gesprek is hem meegedeeld dat zijn activiteiten als illegaal werden bestempeld en strafbaar waren gesteld in de Opiumwet en dat strafrechtelijk zal worden opgetreden als hij zijn activiteiten niet stopzet. Ondanks deze mededeling is de verdachte doorgegaan met zijn activiteiten. De rechtbank is van oordeel dat dan ook in ieder geval vanaf 14 september 2017 sprake is van het oogmerk bij de verdachte op het plegen van misdrijven. Voor de verdachte was het immers vanaf dat moment duidelijk dat zijn werkzaamheden strafbaar waren. Dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband kan ook op grond van de voorgaande bewijsmiddelen ook worden vastgesteld. De verdachte heeft een wezenlijk aandeel gehad in het samenwerkingsverband. Deze samenwerking heeft in ieder geval plaatsgevonden met [medeverdachte] en een NN persoon. De verdachte wist van het bestaan van de organisatie en hij wist dat de organisatie de handel in hennep als oogmerk had. Hij wist ook dat hij daar deel van uitmaakte.
Conclusie
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat in de periode van 14 september 2017 tot en met 10 december 2017 sprake is geweest van een criminele organisatie tussen meerdere personen, onder wie in ieder geval de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en een onbekend gebleven persoon, te weten NNman3348. Dit samenwerkingsverband heeft zich in voornoemde periode bezig gehouden met het bedrijfsmatig vervoeren, afleveren en verstrekken van hoeveelheden hennep. De verdachte heeft aan deze criminele organisatie deelgenomen, zoals ten laste gelegd onder 3.