ECLI:NL:RBDHA:2018:6292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
09/809780-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en bedrijfsmatig handelen in hennep

Op 29 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het bedrijfsmatig verkopen en leveren van hennep, en aan het aanwezig hebben van hennep. De verdachte is geboren op een onbekende datum en heeft een onbekend adres. De tenlastelegging omvat drie feiten: het verkopen, afleveren en vervoeren van hennep in de periode van 14 september 2017 tot en met 10 december 2017, het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 53 gram hennep op 10 december 2017, en deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte en medeverdachten, vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een wezenlijk aandeel heeft gehad in de criminele organisatie en dat hij op de hoogte was van de illegale activiteiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Tevens zijn de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/809780-17
Datum uitspraak: 29 mei 2018
Verstek
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 september 2017 tot en met 10 december 2017 te Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2017 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 53 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 14 september 2017 tot en met 10 december 2017 te Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte] en/of een onbekend gebleven persoon te weten NNman3348) die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig vervoeren en/of afleveren en/of verstrekken van (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Aan de verdachte is kort gezegd tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 14 september 2017 tot en met 10 december 2017 in Zoetermeer, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het bedrijfsmatig verkopen en afleveren van hennep (feit 1). Daarnaast wordt hem verweten dat hij op 10 december 2017 in Zoetermeer, samen met een ander, 53 gram hennep aanwezig heeft gehad (feit 2). Tot slot is de verdenking dat de verdachte in de eerder genoemde periode, in Zoetermeer, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie door bedrijfsmatig dan wel beroepsmatig hennep te vervoeren, af te leveren en/of te verstrekken (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep (feit 1)
De verdachte heeft bekend dat hij in de periode van 14 september 2017 tot en met 10 december 2017 in Zoetermeer met anderen hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en is er geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 december 2017 [2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 november 2017 door [verbalisant 1] , inspecteur van politie eenheid Den Haag en [verbalisant 2] , hoofdinspecteur van politie eenheid Den Haag, met bijlagen (blz. 117 tot en met 122);
- het proces-verbaal pseudokoop zaak: Freya, opgemaakt op 7 december 2017 door [verbalisant 3] , inspecteur van politie eenheid Den Haag en PB181, opsporingsambtenaar bij politie eenheid Den Haag (blz. 195 en 196);
- het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, opgemaakt op 10 december 2017 door [verbalisant 4] , inspecteur van politie eenheid Den Haag (blz. 35 en 36);
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 12 december 2017 door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , beiden hoofdagent bij politie eenheid Den Haag (blz. 59 tot en met 66);
- het proces-verbaal, opgemaakt op 12 december 2017 door [verbalisant 7] , brigadier van politie eenheid Den Haag (blz. 271 en 272).
Ten aanzien van het aanwezig hebben van 53 gram hennep (feit 2)
Op 10 december 2017 is medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) in Zoetermeer door de politie aangehouden. Bij zijn aanhouding zijn in de auto verschillende goederen aangetroffen en in beslag genomen. Verbalisanten hebben verschillende enveloppes en opbergdozen in de auto zien liggen. Elke enveloppe gaf een sterke geur van hennep af. Na opening van een opbergdoos, die op de achterbank lag, zagen verbalisanten daarin een aantal zogenoemde voorgedraaide joints liggen. [3] De in de auto aangetroffen goederen zijn onderzocht en uit dit onderzoek is gebleken dat in die auto ongeveer 53 gram hennep lag. [4]
Medeplegen
[medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij voor de verdachte heeft gewerkt. [5] De verdachte heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte] voor hem heeft gewerkt. Hij heeft [medeverdachte] opdrachten gegeven om als koerier hennep rond te rijden, aldus de verdachte. [6] Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] bij het aanwezig hebben van hennep.
Opzet op 53 gram
De verdachte heeft ontkend dat hij wist dat [medeverdachte] op 10 december 2017, bij zijn aanhouding, 53 gram hennep bij zich in de auto had. Uit de verklaring van de verdachte bij de politie blijkt dat hij [medeverdachte] de vrijheid heeft gegeven om de voorraad hennep zelf aan te vullen als ‘het boxje met hennep’ leeg was. [7]
De rechtbank is van oordeel dat uit de voorgaande bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in ieder geval het opzet had dat [medeverdachte] hennep bij zich had. Dat hij niet wist dat het in dit geval om 53 gram hennep ging, doet daaraan niet af. Bovendien heeft de verdachte door [medeverdachte] de vrijheid te geven om de voorraad zelf aan te vullen, wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een aanzienlijke hoeveelheid hennep bij [medeverdachte] zou worden aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank kan feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van de deelneming aan een criminele organisatie (feit 3)
Juridisch kader criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat de jurisprudentie die betrekking heeft op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht ook van toepassing is wanneer artikel 11b van de Opiumwet is ten laste gelegd. Onder een criminele organisatie als bedoeld in beide artikelen wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de desbetreffende verdachte en ten minste één ander persoon. Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend. Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband, dan wel moet de verdachte de gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, ondersteunen. Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid
weet– in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Wetenschap of een andere vorm van opzet ten aanzien van één of meer concrete misdrijven is niet noodzakelijk. Evenmin is vereist dat vast is komen te staan dat de verdachte, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenwerking van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Het oogmerk van de organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet dient gericht te zijn op het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid, of artikel 11, derde en vijfde lid, of artikel 11a van de Opiumwet.
De organisatie
Uit vorenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte een bedrijf heeft opgericht dat zich bezig heeft gehouden met het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep. De verdachte heeft dit bedrijf bij de Kamer van Koophandel ingeschreven en hij heeft een professioneel ogende website voor dit bedrijf opgericht waar de klant zijn bestelling kon plaatsen. Daarnaast heeft de verdachte folders gemaakt en deze verspreid in Zoetermeer en samples van het product aan de politie gegeven. De duurzaamheid en structuur van de organisatie kan hiermee worden vastgesteld.
De verdachte is naar de politie toe open geweest over zijn handelingen.
Op 14 september 2017 heeft het ‘stopgesprek’ vanuit de politie met de verdachte plaatsgevonden. In dat gesprek is hem meegedeeld dat zijn activiteiten als illegaal werden bestempeld en strafbaar waren gesteld in de Opiumwet en dat strafrechtelijk zal worden opgetreden als hij zijn activiteiten niet stopzet. Ondanks deze mededeling is de verdachte doorgegaan met zijn activiteiten. De rechtbank is van oordeel dat dan ook in ieder geval vanaf 14 september 2017 sprake is van het oogmerk bij de verdachte op het plegen van misdrijven. Voor de verdachte was het immers vanaf dat moment duidelijk dat zijn werkzaamheden strafbaar waren. Dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband kan ook op grond van de voorgaande bewijsmiddelen ook worden vastgesteld. De verdachte heeft een wezenlijk aandeel gehad in het samenwerkingsverband. Deze samenwerking heeft in ieder geval plaatsgevonden met [medeverdachte] en een NN persoon. De verdachte wist van het bestaan van de organisatie en hij wist dat de organisatie de handel in hennep als oogmerk had. Hij wist ook dat hij daar deel van uitmaakte.
Conclusie
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat in de periode van 14 september 2017 tot en met 10 december 2017 sprake is geweest van een criminele organisatie tussen meerdere personen, onder wie in ieder geval de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en een onbekend gebleven persoon, te weten NNman3348. Dit samenwerkingsverband heeft zich in voornoemde periode bezig gehouden met het bedrijfsmatig vervoeren, afleveren en verstrekken van hoeveelheden hennep. De verdachte heeft aan deze criminele organisatie deelgenomen, zoals ten laste gelegd onder 3.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij in de periode van 14 september 2017 tot en met 10 december 2017 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 10 december 2017 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 53 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 14 september 2017 tot en met 10 december 2017 te Zoetermeer, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (bestaande uit verdachte en I. [medeverdachte] en een onbekend gebleven persoon te weten NNman3348) die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig vervoeren en afleveren en verstrekken van hoeveelheden hennep.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan het bedrijfsmatig verkopen en leveren van hennep en aan het aanwezig hebben van ongeveer 53 gram hennep. Deze activiteiten heeft hij verricht door gebruik te maken van een criminele organisatie die zich daarmee heeft bezig gehouden. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. De handel in softdrugs gaat vaak gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Door zijn handelwijze heeft de verdachte, samen met zijn mededaders, niet alleen bijgedragen aan het creëren van aanbod aan softdrugs, maar ook bijgedragen aan de instandhouding van het bijbehorende criminele circuit. De verdachte heeft het initiatief genomen tot oprichting van de criminele organisatie en heeft hij binnen de organisatie diverse – voor de organisatie belangrijke – werkzaamheden verricht. Georganiseerde misdaad zorgt voor veel overlast en onrust in de maatschappij.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 18 april 2018, waaruit is gebleken dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft tevens het reclasseringsadvies ten behoeve van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris van 13 december 2017 betreffende de verdachte gezien. Latere pogingen van de reclassering om met de verdachte in contact te komen, zijn gestrand.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. Om de verdachte ervan te weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen, zal de rechtbank een deel van de gevangenisstaf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf opleggen.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
De rechtbank voegt hieraan toe dat er in deze zaak twee Huawei telefoons in beslag zijn
genomen. Uit het dossier op pagina 298 volgt dat de telefoon Huawei P9, kleur zwart, onder de
verdachte in beslag is genomen. Er is dan ook geen beletsel om deze telefoon verbeurd te
verklaren.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3, 11 en 11b van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd
met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 79 (negenenzeventig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (HONDERD) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Apparaat
IZETTLE READER;
2 1.00 STK Sticker
VELLEN;
3 Huwei P9.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E. Bierling, voorzitter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
mr. N.F.H. van Eijk , rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Sepmeijer-Kovacevic, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017311573, van de politie eenheid Den Haag, FLEX-team, District D, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 669);
2.Proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling [verdachte] van 13 december 2017;
3.Proces-verbaal van aanhouding I. [medeverdachte] , blz. 12 tot en met 14;
4.Proces-verbaal, blz. 273 en 274;
5.Proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling I. [medeverdachte] van 13 december 2017;
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , blz.63;
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , blz. 63.