ECLI:NL:RBDHA:2018:6272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
NL18.8492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Eiser uit Italië, homoseksualiteit en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een homoseksuele man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 17 mei 2018, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, is het procesverloop besproken. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Italië en Duitsland, maar deze waren afgewezen. De rechtbank overweegt dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Italië zich houdt aan internationale verplichtingen. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van een risico op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM bij overdracht aan Italië.

De rechtbank concludeert dat de situatie voor homoseksuelen in Italië niet zodanig is dat dit leidt tot ernstige mensenrechtenschendingen. De wens van eiser om in Nederland asiel aan te vragen vanwege zijn seksuele geaardheid is niet voldoende om te concluderen dat de overdracht aan Italië onevenredige hardheid met zich meebrengt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.8492

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr J.J. Balvoort).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.8493, plaatsgevonden op 17 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Tackey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft op 15 januari 2018 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 3 februari 2017 in Italië en op 18 juli 2017 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Uit onderzoek door verweerder op grond van artikel 34 van Verordening(EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) is gebleken dat de Duitse autoriteiten het verzoek om internationale bescherming van eiser hebben afgewezen omdat zij Italië verantwoordelijk achten voor de inhoudelijke behandeling van dit verzoek. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 31 januari 2018 op grond van de Dublinverordening verzocht om eiser terug te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben middels het claimakkoord van 12 februari 2018 hiermee ingestemd.
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om in geval van eiser anders dan de Afdeling te oordelen. Verweerder heeft zich –met de in het besluit gegeven motivering- dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Italië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Dat eiser als homoseksueel niet zou kunnen trouwen en/of kinderen zou kunnen adopteren kan niet leiden tot het oordeel dat hij na overdracht in een situatie zou komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Immers, in hetgeen eiser heeft gesteld blijkt niet van een wrede of onmenselijke behandeling in de zin van het EVRM.
Voorts heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de situatie voor homoseksuelen in Italië niet zodanig is dat om die reden niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet onderbouwd dat de positie van homoseksuelen in Italië zodanig is dat zij doelwit zijn van ernstige mensenrechtenschendingen waartegen geen bescherming van de autoriteiten kan worden ingeroepen. Het enkele feit dat homoseksuelen niet kunnen huwen of kinderen adopteren heeft verweerder terecht, in lijn met de geldende jurisprudentie van het EHRM niet aangemerkt een dergelijke ernstige mensenrechtenschending.
Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat een overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. De wens van eiser om in Nederland asiel aan te vragen vanwege zijn gesteld seksuele geaardheid is hiertoe onvoldoende. In het kader van de Dublinverordening stelt verweerder vast welke lidstaat verantwoordelijk kan worden geacht voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De wens van eiser of de verschillende sociale omstandigheden in de lidstaten zijn daartoe niet leidend.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.