ECLI:NL:RBDHA:2018:6194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
6219597/17-19800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitkering van nabestaandenpensioen afgewezen wegens uitsluitingsclausule en gebrek aan bewijslevering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een weduwe en de Stichting Pensioenfonds Horeca & Catering over de uitkering van een nabestaandenpensioen. De weduwe, eiseres, vorderde betaling van het nabestaandenpensioen van haar overleden echtgenoot, die een individuele aanvullende verzekering had afgesloten. De verzekeraar, gedaagde, beroept zich op een uitsluitingsclausule omdat de echtgenoot binnen een jaar na het afsluiten van de verzekering is overleden aan een ziekte die bij het afsluiten bekend was. De kantonrechter oordeelt dat de uitsluitingsclausule van toepassing is en dat eiseres onvoldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van de doodsoorzaak, waardoor gedaagde niet in staat is om het bewijs te leveren dat de uitsluitingsclausule terecht wordt ingeroepen. De vordering van eiseres wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

De procedure begon met een comparitie van partijen op 12 december 2017, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van gedaagde. Na verschillende zittingen en het indienen van stukken, waaronder een verzoek om medische informatie, concludeert de kantonrechter dat eiseres niet voldoende heeft bijgedragen aan het verkrijgen van de benodigde informatie. De rechter stelt vast dat de uitsluitingsclausule niet in strijd is met de Pensioenwet en dat gedaagde zich terecht op deze clausule beroept. Eiseres heeft niet voldaan aan haar verplichting om informatie te verstrekken over de doodsoorzaak, wat leidt tot de afwijzing van haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
dd
Rolnr.: 6219597/17-19800
3 mei 2018
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] ,wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. N. Huberts (DAS Rechtsbijstand),
tegen
de stichting f.i. Stichting Pensioenfonds Horeca & Catering,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.G. Verheij.

1.Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2017;
  • de conclusie van antwoord;
  • de in het geding gebrachte producties.
Op 12 december 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens gedaagde zijn [betrokkene] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
Vervolgens is de zaak verwezen naar de rolzitting van 8 januari 2018. Op die zitting is door beide partijen een akte genomen.
Hierna is de comparitie van partijen voortgezet op 28 februari 2018. Ter zitting zijn dezelfde personen verschenen als voor de zitting van 12 december 2017, met uitzondering van [betrokkene 1] aan de zijde van gedaagde, die niet is verschenen. Voorafgaand aan de zitting is door gedaagde nog een akte genomen.
Tot slot is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

Op grond van wat door partijen over en weer is gesteld en blijkt uit de overgelegde stukken, een en ander voor zover niet of onvoldoende weersproken, kan in deze zaak – voor zover relevant – van het volgende worden uitgegaan:
- Eiseres is de weduw van [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ).
- [betrokkene 3] nam vanaf 1 januari 1994 tot zijn overlijden deel aan de basispensioenregeling van gedaagde.
- [betrokkene 3] heeft begin 2010 bij gedaagde geïnformeerd naar de mogelijkheid om een individuele verzekering voor het nabestaandenpensioen af te sluiten.
- Bij brief van 15 februari 2010 heeft gedaagde hierover informatie aan [betrokkene 3] toegezonden. In die brief is onder ander vermeld:
‘(…)
Wanneer kunt u het nabestaandenpensioen verzekeren?
U kunt de verzekering van het nabestaandenpensioen afsluiten binnen een halfjaar na:
• een huwelijksvoltrekking;
(…)
Premiepercentage
De nabestaandenpensioenverzekering is een risicoverzekering Dit houdt in dat geen
nabestaandenpensioen wordt opgebouwd, maar dat sprake is van een verzekering die
uitkeert als de deelnemer komt te overlijden U kunt een keuze maken uit het verzekerd
bedrag. Er kan worden gekozen uit een dekking van 10%, 20% of 30% van het
pensioengevend salaris. (…)’
- [betrokkene 3] en eiseres zijn op 8 maart 2010 getrouwd. [betrokkene 3] heeft hierop geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een nabestaandenpensioenverzekering af te sluiten bij gedaagde.
- In het jaar 2013 heeft de toenmalig werkgever van [betrokkene 3] bij gedaagde een collectieve nabestaandenpensioenverzekering afgesloten. Binnen die regeling is bij overlijden van de deelnemer voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd standaard 10% van het ongemaximeerde pensioengevend jaarsalaris verzekerd.
- Daarbij is verder iedere deelnemer de mogelijkheid geboden om genoemd percentage van 10% individueel te verhogen naar 20% of 30 %. [betrokkene 3] heeft van die mogelijkheid gebruikt gemaakt en 20 % bijverzekerd. Op dat moment had [betrokkene 3] een hersentumor. Dit is door hem bij dan wel rond de aanvraag van de inividuele nabestaandenpensioenverzekering bekend gemaakt aan gedaagde. Het door [betrokkene 3] ingevulde aanvraagformulier vermeldt:
‘(…)
Let op! Er geldt een wachttijd van één jaar. U leest hier meer over in de voorwaarden in de
bijlage van bij dit formulier. (…)’
- Bij brief van 11 april 2013 heeft gedaagde de deelname aan de individuele nabestaandenpensioenverzekering per 1 april 2013 bevestigd. In die brief is vermeld:
‘(…)
Carenzperiode van één jaar
U heeft gebruik gemaakt van een extra mogelijkheid om u aan te melden voor de
nabestaandenpensioenverzekering. U heeft daarom een carenzperiode van één jaar. Dit
houdt in dat uw nabestaanden geen uitkering ontvangen als u binnen één jaar na de
ingangsdatum van de verzekering overlijdt aan een ziekte die bij u bekend was op het
moment dat u de nabestaandenpensioenverzekering afsloot. (…)’
- In het toepasselijke pensioenreglement van 1 januari 2013 is voorts in artikel 19 lid 1 van Hoofdstuk 4 opgenomen:
‘(…) Bij overlijden binnen 1 jaar na aanvangsdatum van de aldus afgesloten individuele
aanvullende nabestaandenpensioenverzekering behoudt het fonds zich het recht voor de
uitkering te weigeren indien het overlijden (mede) het gevolg is van de gezondheidstoestand
van de deelnemer op de ingangsdatum van de aldus afgesloten Individuele aanvullende
nabestaandenpensioenverzekering. (…)’
- [betrokkene 3] is overleden op 19 oktober 2013. Met ingang van die datum is aan eiseres door gedaagde een nabestaandenpensioen uitgekeerd van € 925,84 bruto per maand Daarvan is € 611,72 bruto per maand afkomstig vanuit de bovengenoemde
individuele nabestaandenpensioenverzekering van [betrokkene 3] .
- Een brief van 29 oktober 2014 van gedaagde aan eiseres vermeldt:
‘(…)
De individuele verzekering nabestaandenpensioen die de heer [betrokkene 3] bij ons afsloot
heeft een wachttijd van een jaar. Dit betekent dat als uw partner overleed aan een
ziekte die al bekend was op 1 april 2013 u geen recht heeft op de uitkering vanuit de
individuele verzekering. De heer [betrokkene 3] is helaas binnen dit wachtjaar overleden.
Wij moeten u daarom vragen de vragenlijst in te vullen en te ondertekenen. (…)’
- Eiseres heeft de in de brief van 29 oktober 2014 van gedaagde genoemde vragenlijst ingevuld retour gezonden aan gedaagde.
- Gedaagde heeft hierop bij brief van 11 december 2014 aan eiseres laten weten dat zij de ingevulde vragenlijst en de gegevens van [betrokkene 3] voor beoordeling doorsturen naar de herverzekeraar ElipsLife. Hierbij is vermeld dat als blijkt dat het deel van het nabestaandenpensioen dat eiseres ontvangt op basis van de individuele nabestaandenpensioenverzekering van [betrokkene 3] onterecht wordt verstrekt, de maandelijkse uitkering zal worden verlaagd met € 611,72.
- Eiseres heeft ElipsLife gemachtigd om informatie over de oorzaak van het overlijden van [betrokkene 3] bij de huisarts en behandelend medisch specialisten te kunnen opvragen. ElipsLife heeft op basis van die machtiging geen relevante medische informatie kunnen verkrijgen.
- Hierop heeft gedaagde eiseres bij brief van 2 oktober 2015 verzocht nadere medische informatie te verstrekken over de reden van overlijden van [betrokkene 3] . Eiseres heeft hierop geen informatie verstrekt aan gedaagde.
- Bij brief van 29 januari 2016 van gedaagde is eiseres meegedeeld dat de uitkering van het deel van de pensioenuitkering dat is gebaseerd op de individuele nabestaandenpensioenverzekering van [betrokkene 3] wordt stopgezet.

3.Geschil

3.1
Eiseres vordert – kort weergegeven – veroordeling van gedaagde, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan eisers te betalen het nabestaandenpensioen van € 661,00 bruto per maand vanaf 1 februari 2016, te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede proceskosten.
3.2
Eiseres legt hieraan ten grondslag – tegen de achtergrond van hetgeen hierboven onder de feiten is weergegeven – dat gedaagde gehouden is tot uitkering van het deel van de pensioenuitkering op basis van de individuele nabestaandenpensioenverzekering van [betrokkene 3] . Gedaagde heeft de uitkering daarvan ten onrechte gestopt en kan zich niet beroepen op de uitsluitingsclausule. Eiseres heeft alle medewerking aan gedaagde verleend om de doodsoorzaak van [betrokkene 3] te kunnen achterhalen en daartoe bovendien ook zelf actie ondernomen. Dat dit desondanks niet is gelukt, dient niet voor rekening en risico van eiseres te komen, maar voor rekening en risico van gedaagde, aldus eiseres.
3.3
Gedaagde voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van eiseres in haar vorderingen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van eiseres in de proceskosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.4
Op de stellingen van partijen zal in het navolgende – voor zover relevant – nader worden ingegaan.

4.Beoordeling

4.1
Gedaagde beroept zich op de hierboven onder de feiten aangehaalde uitsluiting van dekking van artikel 19 lid 1 van Hoofdstuk 4 van het toepasselijke pensioenreglement wegens het overlijden van [betrokkene 3] binnen een jaar nadat de individuele nabestaandenpensioenverzekering van [betrokkene 3] door hem is afgesloten, aan een ziekte die hem bij het afsluiten van de verzekering reeds bekend was.
4.2
Eiseres stelt dat gedaagde zich hierop niet kan beroepen, omdat in strijd met artikel 14 lid 2 van de Pensioenwet en artikel 4 van de Wet op de Medische Keuringen sprake is van een zogenaamde “carenzperiode”. Dit verweer wordt verworpen. Uit de tekst van de uitsluitingsclausule volgt immers geen wachttijd voor de ingang van de dekking. Voorts is gesteld nog gebleken dat de uitsluitingsclausule feitelijk wordt toegepast als een wachttijd voor de ingang van dekking. Zoals door gedaagde onbetwist is gesteld, bestaat onder de uitsluitingsclausule direct dekking en wordt slechts beoogd te voorkomen dat er een recht op uitkering bestaat indien er geen of onvoldoende sprake is van een onzekere gebeurtenis. Een clausule met een dergelijke strekking is naar het oordeel van de kantonrechter toegestaan en niet strijdig met artikel 14 lid 2 van de Pensioenwet. Dat in de tussen partijen gevoerde correspondentie steeds wel is gesproken over een
‘carenzperiode’en een
‘wachttijd’, maakt dit niet anders. Het gaat immers bij de kwalificatie van de uitsluitingsclausule niet om het label dat hieraan in de correspondentie ten onrechte – zoals gedaagde ook erkent – is gegeven, maar om de wijze waarop de uitsluitingsclausule door partijen is toegepast en begrepen. Juist daarover bestaat tussen partijen geen misverstand of geschil.
4.3
Voorts komt door de uitsluitingsclausule, anders dan eiseres stelt, de toegankelijkheid van de pensioenregeling en de individuele en collectieve nabestaandenpensioenverzekering niet in het geding en is ook van strijd met het bepaalde in artikel 4 van de Wet op de Medische Keuringen (waarop eiseres zich min of meer naar analogie beroept) geen sprake. [betrokkene 3] heeft immers op diverse momenten de keuze gehad om op eigen initiatief een individuele nabestaandenpensioenverzekering af te sluiten. Tijdens de eerste twee keuzemomenten (aanvang van de deelname aan de pensioenregeling en het moment van trouwen) heeft [betrokkene 3] hiervan geen gebruik gemaakt. In 2013 is vervolgens, op het moment dat voor [betrokkene 3] een collectieve nabestaandepensioenverzekering werd afgesloten, opnieuw de mogelijkheid geboden om een individuele nabestaandenpensioenverzekering af te sluiten. [betrokkene 3] heeft hiervan toen wel gebruik gemaakt en is daarmee teruggekomen op de eerder door hem gemaakte keuzes. Van omstandigheden die maken dat zou moeten worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een onverplichte, vrijwillige keuze op eigen initiatief van [betrokkene 3] is niet gebleken. Daarbij geldt dat het enkele feit dat door [betrokkene 3] nieuwe keuzes gemaakt konden en moesten worden, niet maakt dat hij daarin niet vrij is geweest. Ingevolge (en naar analogie) van artikel 4 lid 3, laatste volzin, van de Wet op de Medische Keuringen is in die situatie het beroep van gedaagde op de uitsluitingsclausule toegestaan en is daarmee de toegankelijkheid van de individuele (of collectieve) nabestaandenpensioenverzekering voor [betrokkene 3] destijds niet in het geding geweest. Daarbij is nog relevant om op te merken dat thans uitsluitend de uitkering op basis van de individuele nabestaandenpensioenverzekering is stopgezet; het collectief verzekerde deel, waarvoor geen vrijwillige keuze is gemaakt door [betrokkene 3] , wordt door gedaagde nog immer uitgekeerd.
4.4
De enkele stelling van eiseres dat sprake is van een pensioenvoorziening en dat daarop niet kan worden uitgesloten wordt (voor zover zij daarmee heeft beoogd meer te stellen dan hetgeen hierboven al is beoordeeld) eveneens gepasseerd, omdat eiseres deze stelling (in dat geval) onvoldoende heeft onderbouwd.
4.5
Gedurende de procedure is duidelijk geworden dat ElipsLife op basis van de door eiseres afgegeven machtiging voor het opvragen van medische gegevens bij de huisarts en behandelend medisch specialisten van [betrokkene 3] uiteindelijk geen informatie heeft kunnen verkrijgen, omdat bij Elips Life geen medisch adviseur (zijnde een arts) in dienst is en (vooral) omdat een dergelijke machtiging alleen betrekking kan hebben op het eigen medisch dossier van eiseres. Het desondanks toch vragen van een machtiging zonder dat dat enige zin heeft, verdient bepaald niet de schoonheidsprijs en de eventuele gevolgen daarvan regarderen eiseres niet. Een en ander maakt evenwel niet, zoals eiseres ter zitting van 28 februari 2018 stelt, dat gedaagde zich daardoor niet (meer) kan beroepen op de uitsluitingsclausule. Aan die stelling wordt dan ook voorbijgegaan.
4.6
Tussenconclusie op basis van het voorgaande is dat gedaagde zich jegens eiseres kan beroepen op de uitsluitingsclausule. Daarbij is het aan gedaagde om te bewijzen dat het beroep dat zij op de uitsluitingsclausule doet terecht is. Dat wil zeggen dat het aan gedaagde is te bewijzen dat [betrokkene 3] , die is overleden binnen een jaar nadat door hem de individuele nabestaandenpensioenverzekering is afgesloten, is overleden aan een ziekte die hem bij het afsluiten van de verzekering reeds bekend was. Gedaagde erkent ook van meet af aan dat dit in beginsel op haar weg ligt en heeft zich daartoe bereid verklaard. Daarbij geldt evenwel op grond van het bepaalde in artikel 7:941 lid 2 BW dat het aan eiseres is om aan gedaagde alle informatie te verschaffen over de doodsoorzaak van [betrokkene 3] waarover zij beschikt of redelijkerwijze kan beschikken. Eiseres schiet wat dat betreft tekort. Zij verschaft niet meer informatie dan dat [betrokkene 3] is overleden aan een ‘ademstilstand’. Weliswaar heeft zij een medische machtiging afgegeven waarmee om de hierboven vermelde redenen geen relevant informatie is verkregen, maar dat maakt niet dat zij daarmee genoeg heeft gedaan. Uit de gedingstukken en het verhandelde op de zittingen blijkt dat eiseres bepaald niet alle mogelijkheden heeft benut en wil benutten die tot haar beschikking staan om de afgifte van medische informatie door de huisarts en behandelend medisch specialisten van [betrokkene 3] te bewerkstelligen of (desnoods in rechte) af te dwingen, terwijl zij daarvoor wel in de positie verkeert. Verwezen wordt daarbij bijvoorbeeld naar de door gedaagde overgelegde richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ van Artsenfederatie KNMG. Daarin handelt paragraaf 5.3 over gegevensverstrekking na de dood en wordt met zoveel woorden genoemd dat er na het overlijden uitzonderingen kunnen zijn op het medisch beroepsgeheim van de arts. Bijvoorbeeld kan toestemming van de overledene tot inzage in het dossier (vaak) verondersteld worden indien de echtgenoot daarbij een zwaarwegend persoonlijk belang heeft en deze voorheen volledig en in alle openheid betrokken is geweest bij de behandeling. Desgevraagd ter zitting van 12 december 2017 heeft eiseres dit de huisarts en behandeld artsen evenwel niet voorgehouden, terwijl zij wel verklaart dat de artsen zich jegens haar juist hebben beroepen op richtlijnen van het KNMG en haar deze hebben toegestuurd. Bovendien heeft gedaagde na de zitting van 12 december 2017 een onafhankelijke medisch deskundige met ervaring in gerechtelijke procedures (DC Expertise Centrum te Amsterdam) bereid gevonden in dit geval op kosten van gedaagde een onderzoek te doen naar en een oordeel te geven over de doodsoorzaak van [betrokkene 3] . Daarvoor is evenwel de medewerking van eiseres vereist, die zij weigert te verlenen. Desgevraagd heeft eiseres bovendien ter zitting van 28 februari 2018 voorts nog verklaard dat zij iedere medewerking aan een onderzoek naar de doodsoorzaak van [betrokkene 3] weigert en zal weigeren.
4.7
Het voorgaande maakt dat eiseres het gedaagde feitelijk onmogelijk maakt bewijs te leveren van de stelling van gedaagde dat zij zich terecht op de uitsluitingsclausule beroept. Eiseres frustreert daarmee bewijslevering door gedaagde. Dit terwijl bepaald aannemelijk is dat indien eiseres haar medewerking wel verleent, de benodigde informatie over de doodsoorzaak van [betrokkene 3] eenvoudig is te verkrijgen. Eiseres heeft immers ter zitting van 12 december 2017 expliciet gesteld dat de huisarts bereid is mee te werken, mits er een direct verzoek van de verzekeraar komt, hetgeen in dit geval zou kunnen lopen via het DC Expertise Centrum te Amsterdam. De kantonrechter ziet hierin aanleiding gedaagde, zoals door haar ook is verzocht, op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid te ontslaan van het door haar te leveren bewijs en de bewijslast bij eiseres te leggen. Nu eiseres te kennen heeft gegeven niet te zullen meewerken aan enig onderzoek naar de doodsoorzaak van [betrokkene 3] en voorts op dat punt onvoldoende heeft gesteld (immers, zij stelt niet meer dan dat [betrokkene 3] is overleden aan een ‘ademstilstand’) en overigens geen (specifiek) bewijs heeft aangeboden met betrekking tot de doodsoorzaak van [betrokkene 3] , zal de vordering van eiseres worden afgewezen.
4.8
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.Beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt eiseres in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van gedaagde vastgesteld op € 1.050,00 aan salaris voor de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.A.W. Schippers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2018.