ECLI:NL:RBDHA:2018:6124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
NL18.8562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 17 mei 2018, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, is het procesverloop besproken. Eiser had op 11 december 2017 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac bleek dat hij de buitengrens van de EU op 30 november 2016 via Italië had overschreden. Eiser had eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend, maar de Duitse autoriteiten weigerden hem terug te nemen, met de reden dat Italië verantwoordelijk was. De Italiaanse autoriteiten bevestigden deze verantwoordelijkheid op 28 januari 2018.

De rechtbank overwoog dat de verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Italië zich houdt aan internationale verplichtingen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Italië die zouden leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Italië onevenredig hard zouden maken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib en is digitaal ondertekend. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.8562

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr J.J. Balvoort).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.8563, plaatsgevonden op 17 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. van Vliet. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft op 11 december 2017 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser de buitengrens van de lidstaten op 30 november 2016 op illegale wijze heeft overschreden via Italië en dat eiser op 14 februari 2017 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 9 januari 2018 de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (hierna: de Dublinverordening). De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek afgewezen op de grond dat Italië verantwoordelijk is. Verweerder heeft op 16 januari 2018 de Italiaanse autoriteiten verzocht om eiser over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben met het claimakkoord van 28 januari 2018 de verantwoordelijkheid bevestigd.
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna het EVRM).
Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om in geval van eiser anders dan de Afdeling te oordelen. Verweerder heeft zich –met de in het besluit gegeven motivering- dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Italië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat een overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ten aanzien van zijn zoektocht naar zijn vader heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Dat eiser een kwetsbare vreemdeling zou zijn ten aanzien van wie garanties zouden moeten worden gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten kan niet worden gevolgd. Immers, eiser heeft niet onderbouwd dat hij vanwege medische of psychische problemen niet zonder meer overgedragen kan worden aan Italië. De beroepsgrond faalt.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.