ECLI:NL:RBDHA:2018:6116
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Tegemoetkoming in proceskosten bij intrekking van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet in behandeling had genomen. Dit besluit was genomen op 18 juli 2017. Verzoekster heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 22 februari 2018 heeft de staatssecretaris het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en de aanvraag alsnog in behandeling genomen. Verzoekster trok haar verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg de voorzieningenrechter om de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de staatssecretaris gehouden is om de proceskosten te vergoeden, omdat hij geheel tegemoet is gekomen aan het bezwaar van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die de staatssecretaris zouden ontslaan van deze verplichting. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 250,50 en het griffierecht van € 168,- aan verzoekster toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.