ECLI:NL:RBDHA:2018:6115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische echtgenote op basis van onvoldoende bewijs huwelijk en gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Syrische vrouw (eiseres) voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, ten behoeve van nareis naar haar echtgenoot (referent). De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat eiseres feitelijk tot het gezin van referent behoort. Tijdens de asielprocedure had referent niet vermeld dat hij gehuwd was met eiseres, en de overgelegde documenten vertoonden tegenstrijdigheden. Eiseres voerde aan dat zij haar huwelijk met referent had aangetoond door middel van een huwelijksakte en een uitspraak van de rechtbank, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten niet voldoende waren om de echtheid van het huwelijk aan te tonen. De rechtbank concludeerde dat verweerder het onderzoek van Bureau Documenten aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen, omdat dit op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen. Eiseres had ook niet aannemelijk gemaakt dat zij en referent een duurzame en exclusieve relatie hadden, en de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet enkel was gebaseerd op het onderzoek van Bureau Documenten, maar ook op het feit dat referent eiseres niet had genoemd tijdens zijn asielprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [referent] (referent) tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van zijn echtgenote (eiseres) in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 8 mei 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het besluit van 8 mei 2017 beroep ingesteld.
Bij besluit van 6 december 2017 heeft verweerder het besluit van 8 mei 2017 ingetrokken. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres het ingediende beroep ingetrokken.
Bij besluit van 25 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist en het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn referent en D.J. Doets als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Syrische nationaliteit. Bij besluit van 21 oktober 2015 is aan referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 15 januari 2016 heeft referent de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres feitelijk tot het gezin van referent behoort. Tijdens de asielprocedure heeft referent niet vermeld dat hij gehuwd is met eiseres, terwijl hij wel heeft verklaard dat hij verloofd is met een andere vrouw. Evenmin heeft eiseres het gestelde huwelijk met referent aannemelijk gemaakt. Hieraan heeft verweerder het onderzoek van Bureau Documenten van 8 januari 2018 ten grondslag gelegd. Daarbij komt dat de gegevens op de overgelegde documenten niet met elkaar overeenkomen en tegenstrijdig zijn met de door eiseres afgelegde verklaringen in bezwaar.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Door het overleggen van de huwelijksakte en de uitspraak van de rechtbank heeft eiseres haar huwelijk met referent wel aannemelijk gemaakt. Eiseres verzoekt verweerder om terugzending van de overgelegde stukken, zodat de Syrische ambassade bij wijze van contra-expertise kan onderzoeken of de documenten echt zijn alsmede bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Voorts voert eiseres aan dat niet bevreemdend is dat zij en referent in Libanon een religieus huwelijk hebben gesloten, de huwelijksakte hebben laten inschrijven in de registers van de Druzen en later hebben gelegaliseerd in Syrië. Na de huwelijksvoltrekking is referent teruggekeerd naar Saoedi-Arabië en heeft hij aldaar verblijfsrecht voor eiseres geprobeerd te realiseren. Verweerder had gehoren met eiseres en referent dienen te houden, zodat zij het huwelijk middels hun verklaringen aannemelijk hadden kunnen maken. Bovendien heeft verweerder niet onderkend dat in ieder geval sprake is van een partnerschapsrelatie die gelijk te stellen is met een huwelijk, nu eiseres en referent gedurende twee jaar in één huis hebben gewoond en een exclusieve relatie met wederzijdse verzorging en samenwoning hadden. Dit blijkt uit de verklaring van het wijkhoofd, die door verweerder ten onrechte niet is onderzocht. Referent heeft een verklaring gegeven voor het niet noemen van eiseres tijdens zijn asielprocedure. Verweerder heeft dit ten onrechte niet meegenomen in het bestreden besluit althans hieraan onvoldoende gewicht toegekend. Het bestreden besluit is daarnaast in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), met de artikelen 4 en 9 van de Richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn) en met artikel 23 van de Richtlijn 2011/95/EU (Definitierichtlijn). Tot slot is eiseres van mening dat de hoorplicht is geschonden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a. de echtgenoot van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Ingevolge paragraaf C2/4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) verleent verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 als referent zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure. Nu referent de naam van eiseres niet heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure, heeft verweerder de aanvraag van eiseres reeds op grond van het geldende beleid kunnen afwijzen.
6.2.
Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom referent haar niet heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure. De door eiseres gegeven verklaringen heeft verweerder niet afdoende kunnen achten. Zo heeft eiseres eerst aangevoerd dat de ouders van referent tegen het huwelijk waren en dat referent daarom met een andere vrouw is verloofd. Vervolgens heeft eiseres aangevoerd dat referent ten tijde van zijn asielaanvraag nog niet in het bezit was van een huwelijkscontract, moe en verward was, zijn mobiele telefoon had verloren en dus geen contact meer met eiseres kon opnemen, bang was dat eiseres was overleden en vanuit verdriet niet over haar kon spreken. De bovenstaande redenen verklaren echter niet waarom referent de naam van eiseres niet heeft genoemd noch waarom hij heeft verklaard dat de vrouw met wie hij stelde te zijn verloofd zich bij hem in Nederland wil voegen.
6.3.
Verweerder heeft voorts overwogen dat eiseres haar huwelijk met referent ook niet door middel van documenten heeft aangetoond. Hieraan heeft verweerder het onderzoek van Bureau Documenten van 8 januari 2018 ten grondslag gelegd. De rechtbank stelt voorop dat een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies aan verweerder is ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden, waarvan hij in beginsel mag uitgaan. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel van te vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien dit het geval is, kan de desbetreffende vreemdeling de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraken van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1768) en 3 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:258).
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het onderzoek van Bureau Documenten aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen, omdat deze op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk en concludent is. De enkele niet onderbouwde stelling dat de uitspraak van de rechtbank is afgegeven door de traditionele/wettelijke rechtbank en is gelegaliseerd door het Ministerie van Buitenlandse zaken, het provinciehuis en de notaris maakt immers nog niet dat dit document bevoegd is opgemaakt en afgegeven.
6.5.
Voorts stelt de rechtbank met verweerder vast dat de overgelegde documenten tegenstrijdigheden bevatten en niet stroken met de door eiseres afgelegde verklaringen. Zo heeft eiseres verklaard dat zij een traditioneel huwelijk met referent in Libanon heeft gesloten. Uit de overgelegde uitspraak van de rechtbank komt echter naar voren dat eiseres en referent in Syrië zijn getrouwd. Ter zitting heeft verweerder er nog op gewezen dat in de overgelegde uitspraak van de rechtbank wordt gesproken over een bruidsschat van 500.000,00 Syrische Pond, terwijl in de huwelijksakte een bedrag van 100.000,00 Syrische Lira (Syrische Pond) is opgenomen. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte bevreemdend geacht dat eiseres en referent hebben verklaard dat zij tien dagen in Libanon hebben verbleven voor hun huwelijk, terwijl uit de overgelegde huwelijksakte naar voren komt dat zij bij volmacht zijn getrouwd. Als eiseres en referent in Libanon waren, valt niet in te zien waarom zij niet bij de huwelijksvoltrekking aanwezig waren. Verweerder heeft ter zitting nog opgemerkt dat bevreemdend is dat in de overgelegde uitspraak van de rechtbank staat dat de vader van eiser als getuige bij de huwelijksvoltrekking aanwezig was, terwijl eiseres heeft verklaard dat de ouders van referent fel tegen dit huwelijk waren en dat referent daarom met een andere vrouw is verloofd. Gelet op deze tegenstrijdigheden heeft verweerder het gestelde huwelijk reeds hierom niet aannemelijk kunnen achten.
6.6.
De rechtbank ziet gelet op voorgaande tegenstrijdigheden dan ook geen aanleiding om eiseres alsnog de gelegenheid te geven een contra-expertise te laten verrichten naar de overgelegde documenten. Immers al zou uit een contra-expertise blijken dat de overgelegde documenten echt zijn, dan kan dit de tegenstrijdigheden in de stukken alsmede tussen de stukken en de door eiseres afgelegde verklaringen niet wegnemen.
6.7.
Het betoog van eiseres dat verweerder ten onrechte geen gehoren met haar en referent heeft gehouden om het huwelijk vast te stellen, slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de afwijzing van de aanvraag niet enkel gebaseerd is op het onderzoek van Bureau Documenten over de ingebrachte documenten, maar dat verweerder eiseres ook heeft tegengeworpen dat referent haar tijdens zijn asielprocedure niet heeft genoemd als gezinslid. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om een gehoor met eiseres en referent te houden.
6.8.
Ingevolge paragraaf C2/4.1. van de Vc 2000 beschouwt verweerder een huwelijk als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk indien een dergelijk huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten, als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Indien een huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dan toetst verweerder of aan de voorwaarden voor partnerschap wordt voldaan. In deze zaak heeft verweerder beoordeeld of er een huwelijk, te weten een religieus huwelijk, is gesloten. Voor de beoordeling of er in het geval van eiseres en referent sprake is van een partnerschapsrelatie is volgens het geldende beleid in dat geval geen ruimte meer. Verweerder heeft dan ook terecht niet onderzocht of eiseres en referent een duurzame en exclusieve relatie hebben.
6.9.
Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals de uitspraken van 23 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ0424) en van 23 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3711), biedt de Vw 2000 buiten artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 geen grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De beoordeling van de toepassing van artikel 8 van het EVRM dient buiten vermelde bepalingen plaats te vinden in een procedure betreffende de verlening van een verblijfsvergunning regulier.
6.10.
De rechtbank overweegt dat in artikel 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is geregeld dat de lidstaten toestemming tot toegang en verblijf geven aan onder andere de echtgenoot van de gezinshereniger en dat in artikel 9 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is geregeld dat hoofdstuk V van de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing is op gezinshereniging van door de lidstaten erkende vluchtelingen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft eiseres echter niet aannemelijk gemaakt dat zij de echtgenote van referent is. Het beroep van eiseres op voornoemde bepalingen van de Gezinsherenigingsrichtlijn kan er daarom niet toe leiden dat zij in aanmerking komt voor een mvv in het kader van nareis voor verblijf bij referent.
6.11.
De rechtbank overweegt dat blijkens artikel 2, aanhef en onder j, van de Definitierichtlijn onder gezinsleden in de zin van deze richtlijn alleen die leden van het gezin van de persoon die internationale bescherming geniet, worden verstaan die in verband met het verzoek om internationale bescherming in dezelfde lidstaat aanwezig zijn. Nu eiseres zich niet samen met referent in Nederland bevindt, maar nog in Syrië verblijft, valt zij niet onder de definitie van gezinslid in de zin van de Definitierichtlijn. Eiseres kan daarom geen beroep doen op de zorgplicht om het gezin in stand te houden, die is neergelegd in artikel 23 van de Definitierichtlijn. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ0424).
6.12.
De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres en referent in bezwaar te horen, faalt. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres en referent kon worden afgezien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.