ECLI:NL:RBDHA:2018:6114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
NL18.6212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag in het kader van gezinshereniging met een partner die internationale bescherming geniet

In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit, een asielaanvraag ingediend met het oog op gezinshereniging met zijn partner in Nederland. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser in Italië internationale bescherming geniet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag van eiser expliciet gericht is op hereniging in het kader van nareis, gebaseerd op artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank stelt vast dat de wetgever ervoor heeft gekozen om nareizende gezinsleden niet onder te brengen binnen het reguliere kader van gezinshereniging. De rechtbank oordeelt dat de IND de aanvraag niet zonder nadere motivering als niet-ontvankelijk had kunnen afwijzen op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, aangezien dit een 'kan-bepaling' betreft. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de IND op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de IND in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.6212

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
van Syrische nationaliteit,
eiser
(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 28 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.6213, plaatsgevonden op 18 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.A.G. Berentsen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft eerder op 4 mei 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 30 juni 2017 afgewezen, omdat eiser internationale bescherming in Italië geniet. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 september 2017, waarbij het hoger beroep van eiser ongegrond is verklaard, is dit besluit in rechte komen vast te staan. Bij besluit van 19 september 2017 heeft verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend aan [partner] , de gestelde partner van eiser. Eiser heeft vervolgens op 2 november 2017 een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van nareis aangevraagd voor verblijf bij zijn gestelde partner. Bij besluit van 18 december 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen aangezien eiser al in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. Op het door eiser daartegen op 11 januari 2018 ingediende bezwaarschrift is door verweerder nog geen beslissing genomen. Op 26 maart 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn opvolgende aanvraag enkel ten grondslag gelegd dat zijn gestelde partner inmiddels in Nederland is aangekomen, dat deze een asielvergunning heeft gekregen en dat eiser zich in het kader van nareis bij hem wil voegen. Eiser betoogt dat zijn aanvraag niet ziet op het verkrijgen van internationale bescherming en dat uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie volgt dat verweerder in een dergelijke situatie de aanvraag niet mag afwijzen op de grond dat eiser in Italië internationale bescherming geniet.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) afgewezen als niet-ontvankelijk, omdat eiser in Italië internationale bescherming geniet. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat hij, gelet op de toetsingsvolgorde in de asielprocedure, niet aan beoordeling van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 toekomt. Indien eiser geen bescherming wil, maar verblijf bij partner, dient hij geen asielaanvraag in te dienen, maar moet hij een losse nareisvergunning aanvragen, dan wel een daartoe strekkende reguliere aanvraag indienen, aldus verweerder.
4. Niet in geschil is dat eiser in Italië internationale bescherming geniet. Evenmin is in geschil dat de gestelde partner van eiser in Nederland verblijft en dat aan hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verstrekt.
5. Uit artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 volgt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
6. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de memorie van toelichting in het kader van de implementatie van de Richtlijn 2013/32/EU (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34088, nr.3) dat artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, net zoals het oude artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, ten doel heeft te voorkomen dat de Nederlandse autoriteiten een inhoudelijke beslissing moeten nemen over een verzoek om internationale bescherming, dat wil zeggen: de beschermwaardigheid, van vreemdelingen die in een ander land reeds internationale bescherming genieten door hun vluchtelingenstatus dan wel hun subsidiaire-beschermingsstatus, één en ander zoals bedoeld in artikel 2 van de Richtlijn 2004/83/EG (Kwalificatierichtlijn).
7. Het verzoek van eiser is, gelet op zijn verklaringen, zijn verblijfsstatus in Italië en de eerdere mvv-aanvraag, er niet op gericht om in Nederland internationale bescherming te verkrijgen, maar heeft ten doel herenigd te worden met zijn gestelde partner. Nu de aanvraag expliciet is gericht op hereniging in het kader van nareis met eisers gestelde partner, is de aanvraag aldus gebaseerd op artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000. In de situatie van eiser behoeft verweerder zich dan ook geen oordeel te vormen over de beschermwaardigheid van eiser. De vraag die partijen verdeeld houdt is of verweerder desalniettemin diende vast te houden aan de toetsingsvolgorde zoals die blijkt uit de paragraaf C1/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) waardoor hij niet toekomt aan beoordeling van de aanvraag op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000.
8. De rechtbank merkt allereerst op dat de systematiek van de Vw 2000, waarin een verblijfsvergunning in het kader van nareis met als doel gezinshereniging wordt aangemerkt als een (afgeleide) asielvergunning, uitsluitend het gevolg is van de keuze van de nationale wetgever, welke als zodanig geen basis vindt in Europese regelgeving. Blijkens de memorie van toelichting in het kader van de herschikking van de asielgronden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33293, nr. 3) wordt binnen de asielprocedure de mogelijkheid geïntroduceerd voor de vreemdeling die daar uitdrukkelijk om verzoekt, om de aanvraag uitsluitend te toetsen aan de criteria van het nareisbeleid en introduceert het wetsvoorstel geen mvv-plicht voor nareizende gezinsleden. Anders dan verweerder stelt, heeft de wetgever er derhalve juist voor gekozen nareizende gezinsleden niet binnen het reguliere kader van gezinshereniging onder te brengen.
9. Dat verweerder op grond van paragraaf C1/4.1 van de Vc 2000 een specifieke toetsingsvolgorde hanteert, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder gehouden was om de aanvraag als niet-ontvankelijk af te wijzen. Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 betreft immers een ‘kan-bepaling’. Daarbij is van belang dat uit de memorie van toelichting in het kader van de implementatie van de Richtlijn 2013/32/EU (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34088, nr.3) volgt dat op grond van bijzondere omstandigheden kan worden besloten een aanvraag niet op deze grond af te wijzen, waarbij geldende internationale verplichtingen specifiek als mogelijke reden worden genoemd. In dit kader merkt de rechtbank op dat het recht op gezinshereniging met een vreemdeling die internationale bescherming geniet volgt uit Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) en derhalve een internationale verplichting behelst. Verweerder heeft de aanvraag daarom niet zonder nadere motivering kunnen afwijzen als niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.S.T. Belt, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P.H. Evers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel