ECLI:NL:RBDHA:2018:6113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
6626034 RP VERZ 18-50091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer bij particulier beveiligingsbedrijf na tonen van kinderpornografisch materiaal aan collega's

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer van Securitas Beveiliging B.V. en zijn werkgever. De werknemer, werkzaam als beveiligingsmedewerker op een ministerie, had op 7 december 2017 tijdens een pauze in de meldkamer een reeks filmpjes, waaronder een met kinderpornografisch materiaal, getoond aan twee collega's. Dit leidde tot zijn ontslag op staande voet door de werkgever. De werknemer verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen en om doorbetaling van zijn salaris, alsook om een billijke vergoeding en transitievergoeding. De werkgever verweerde zich tegen dit verzoek en vroeg om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. De rechter stelde vast dat de werknemer zich bewust was van de inhoud van de filmpjes en dat hij daarmee de integriteit van de beveiligingswerkzaamheden in gevaar had gebracht. De kantonrechter vond het tonen van kinderpornografisch materiaal aan collega's een ontoelaatbare handeling, ongeacht het feit dat de werknemer niet strafrechtelijk vervolgd werd. De rechter wees zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten van de werkgever, vastgesteld op € 400,-. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB
Zaaknr.: 6626034 RP VERZ 18-50091
Uitspraakdatum: 10 april 2018
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in het inleidend verzoek,
verwerende partij in het tegenverzoek
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mevr. mr. S. Fazrhi (Alalim Legal)
tegen
de besloten vennootschap
Securitas Beveiliging B.V.,
statutair gevestigd te Badhoevedorp en kantoorhoudende te Amsterdam,
verwerende partij in het inleidende verzoek,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
verder te noemen: werkgever,
gemachtigde: mevr. mr. A.H.B. Balm (Lexence).

1.Het procesverloop

1.1.
Werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met 7 producties (nrs. 1 tot en met 7), bij de griffie ingekomen op 1 februari 2018, verzocht -kort gezegd- het door werkgever aan werknemer gegeven ontslag op staande voet te vernietigen met doorbetaling van salaris en met bepaling dat werknemer weer toegelaten wordt tot de werkvloer, dan wel hem in verband met onregelmatige opzegging een billijke vergoeding en de transitievergoeding toe te kennen, met doorbetaling van het salaris tijdens de (fictieve) opzegtermijn.
1.2.
Na ontvangst van het verzoekschrift is als datum en tijd voor de mondelinge behandeling bepaald 20 maart 2018 om 11:10 uur.
1.3.
Op 12 maart 2018 is bij de griffie het verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met 9 producties (nrs. 1 tot en met 9) ingekomen. Het tegenverzoek bevat het verzoek, voor het geval het ontslag op staande voet geen stand zou houden, de arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen dan wel een verstoorde arbeidsverhouding te ontbinden, primair op de korst mogelijke termijn, subsidiair tegen de eerst mogelijke datum, waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou eindigen.
1.4.
Op 13 maart 2018 heeft de gemachtigde van werknemer nog aanvullende producties 8 tot en met 11 overgelegd.
1.5.
Op 20 maart 2018 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek van werkgever plaatsgevonden. Daarbij is werknemer in persoon verschenen, samen met zijn gemachtigde en is namens werkgever de heer F. van Baaren verschenen, samen met de gemachtigde van werkgever. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van werknemer aantekeningen mondelinge behandeling overgelegd en de gemachtigde van werkgever een pleitnota. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.6.
Uitspraak op het verzoek en op het tegenverzoek is bepaald op 10 april 2018.

2.De feiten

2.1.
Werknemer is geboren op [geboortedag] 1970 en hij is op [1999] in dienst getreden bij PreNed Beveiliging, dat in 2006 is gefuseerd met Trigion Beveiliging. Als gevolg van een aanbestedingsprocedure heeft werkgever de beveiligingswerkzaamheden van Trigion Beveiliging met ingang van 1 juni 2016 overgenomen en is werknemer per die datum in dienst gekomen van werkgever. Daarbij heeft werkgever de arbeidsvoorwaarden, inclusief de anciënniteit, van werknemer overgenomen. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Particuliere Beveiliging van toepassing. Op grond van die CAO bedroeg het laatste brutosalaris van werknemer € 2.316,53 (exclusief 8% vakantietoeslag) per maand.
2.2.
Op 7 december 2017 was werknemer werkzaam in de meldkamer van het gebouw De Resident, waar de Ministeries van Sociale Zaken en Volksgezondheid zijn gehuisvest. Voor de beveiliging van het gebouw is de Rijks Beveiligings Organisatie (hierna: RBO) verantwoordelijk. RBO is een klant van werkgever, die aan de RBO beveiligingspersoneel ter beschikking stelt.
2.3.
Op 7 december 2017, omstreeks 9.30 uur, heeft werknemer aan twee collega’s, waarvan er een in dienst is van RBO en de ander in dienst is van werkgever, een reeks van ongeveer 33 humoristisch bedoelde filmpjes op zijn mobiele telefoon getoond. De reeks filmpjes was werknemer in een (1) bestand toegezonden door een bekende van werknemer.
2.4.
Ongeveer halverwege de reeks filmpjes bevond zich een filmpje van ongeveer 40 seconden lang, waarop een ogenschijnlijk minderjarige jongen en een volwassen vrouw seksuele handelingen met elkaar verrichten in een humoristisch bedoelde setting in een Afrikaans land.
2.5.
De collega van werknemer, die in dienst is bij RBO, heeft het voorval gemeld bij zijn leidinggevende, die op zijn beurt het voorval heeft gemeld bij [betrokkene] , de [functie] van werkgever.
2.6.
Omstreeks 14.00 uur op 7 december 2017 is werknemer bij de teamleider geroepen en is hij in het bijzijn van twee managers van RBO en van twee politieagenten gehoord. Werknemer heeft tijdens het gesprek zijn mobiele telefoon aan de agenten afgestaan voor onderzoek. Tijdens dit gesprek is werknemer mondeling door werkgever, hangende het onderzoek naar het voorval, geschorst.
2.7.
De mondelinge schorsing is schriftelijk bij brief van 8 december 2017 (productie 4 bij verzoekschrift) door werkgever aan werknemer bevestigd. De betreffende brief is door werknemer voor akkoord getekend.
2.8.
Op 8 december 2017 om 8.45 uur heeft werknemer zijn mobiele telefoon op het politiebureau teruggekregen. Onderzoek had uitgewezen dat zich op de telefoon geen ander kinderpornografisch materiaal bevond dan het ene betreffende filmpje.
2.9.
In de middag van 8 december 2017 is werknemer mondeling door werkgever ontslag op staande voet aangezegd. Het mondeling gegeven ontslag is op diezelfde middag om 17:16 uur per email aan werknemer bevestigd alsmede per aangetekende brief, die werkgever op 12 december 2018 bereikt heeft.
2.10.
Bij brief van 5 januari 2018 (productie 8 van de zijde van werknemer) laat de korpschef van politie te Amsterdam het volgende aan werknemer weten (voor zover relevant):
Tijdens een screening in de landelijke politiesystemen bleek u geregistreerd te staan als verdachte ter zake het in bezit hebben van kinderporno.
U werd door dit voorval op staande voet ontslagen, tevens bent u op gesprek geweest bij de politie. U wordt niet vervolgd.
(…)
De korpschef beschouwt vorenstaande als ontoelaatbaar voor iemand die in de beveiligingsbranche werkt. De regels die het Ministerie van Veiligheid en Justitie m.b.t. de toestemming voor het personeel in de beveiligingsbranche heeft samengesteld, zijn in deze duidelijk en een dergelijk[e] overtreding is zeker onacceptabel te noemen.
(…)
U bent reeds ontslagen en heeft een goed gesprek gehad bij de politie. Ik geef u het vertrouwen dat u niet meer in aanraking komt met de politie en/of justitie. Ik acht de kans op recidive niet aanwezig. Uw toestemming wordt niet ingetrokken, u[w] legitimatie komt echter wel te vervallen.
2.11.
Bij werkgever geldt een ‘Instructie telefoon- en internetgebruik op locatie’, van de inhoud waarvan werknemer op 21 mei 2016 heeft verklaard kennis te hebben genomen (productie 5 bij verweerschrift). Onderdeel van de instructie is de volgende bullit:

Het privé-gebruik van de telefoon of GSM (al dan niet in eigendom) op uw werkplek is niet toegestaan. In bepaalde gevallen kan privé bellen echter noodzakelijk zijn. Hierin dient u eigen verantwoordelijkheid te nemen en het gebruik tot een minimum te beperken.

3.Het verzoek

3.1.
Werknemer verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair(I.) de opzegging van [de] arbeidsovereenkomst wegens dringende reden te vernietigen en te bepalen dat werkgever gehouden is om het loon vanaf datum opzegging totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd door te betalen; (II.) te bepalen dat werknemer weer zal dienen te worden toegelaten tot de werkvloer, teneinde zijn werkzaamheden te kunnen hervatten;
subsidiair(III.) werkgever te veroordelen (a) tot betaling van een billijke vergoeding van € 127.748,16 bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; (b) tot betaling van een brutobedrag van € 4.170,88 exclusief 8% vakantietoeslag, zijnde het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging (opzegtermijn van acht (8) weken) had behoren voort te duren; (c) tot betaling van een transitievergoeding van
€ 26.909,91 bruto; (d) tot betaling van de wettelijke rente over het onder a t/m c gevorderde, indien niet binnen twee weken na uitspraak aan de beschikking is voldaan tot de dag der algehele betaling, met veroordeling van werkgever in de kosten van het geding.
3.2.
Aan het verzoek legt werknemer -kort gezegd- ten grondslag dat hij tijdens zijn werkzaamheden voor de RBO, waarvoor hij werkzaam was in het gebouw De Resident, waar de Ministeries van Sociale Zaken en van Volksgezondheid zijn gevestigd, op zijn mobiele telefoon filmpjes aan collega’s heeft getoond, waarvan er tenminste een beelden bevatte die een kinderpornografisch karakter hadden. Werknemer was zich echter niet bewust van het feit dat het filmpje een dergelijk karakter had en hij vindt ontslag op staande voet een te vergaande maatregel, gelet ook op het feit dat zijn dienstverband van negen jaar tot dan toe vlekkeloos was verlopen.

4.Het verweer en het tegenverzoek van werkgever

4.1.
Werkgever verweert zich tegen het verzoek. Werkgever verzoekt de verzochte vernietiging van het ontslag op staande voet af te wijzen. Naar de mening van werkgever is het handelen van werknemer dermate ernstig, dat een voortduren dan wel een herstel van het dienstverband van haar niet gevergd kan worden, nu een van de kernwaarden van werkgever, integriteit, geschonden is. Bovendien heeft werknemer zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr), het aanbieden van kinderpornografie.
4.2.
Voor zover het ontslag op staande voet geen stand houdt, verzoekt werkgever de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden op grond van verwijtbaar handelen door werknemer dan wel op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, nu de gedragingen van werknemer in ieder geval ernstig genoeg zijn om op die gronden tot beëindiging van het dienstverband te komen.

5.De beoordeling

5.1.
Ten aanzien van de feiten die aan het door werkgever aan werknemer gegeven ontslag op staande voet ten grondslag liggen verschillen partijen in de kern niet van mening. Als vaststaand kan worden aangenomen dat werknemer in de ochtend van 7 december 2017 aan twee collega’s een reeks filmpjes op zijn mobiele telefoon heeft laten zien, waarvan er een kinderpornografische beelden bevatte. De in deze procedure te beantwoorden vraag is dus of werkgever terecht op grond van deze feiten en de daarbij komende omstandigheden werknemer op staande voet heeft ontslagen, of dat volstaan had kunnen en moeten worden met een lichtere sanctie, waardoor het dienstverband tussen werknemer en werkgever in stand was gebleven.
5.2.
De kantonrechter passeert meteen de stelling van werknemer dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Immers, in de ochtend van 7 december 2017 heeft werknemer de filmpjes aan zijn collega’s getoond, in de middag van 7 december 2017 is hij door werkgever geschorst en, nadat werknemer in de ochtend van 8 december 2017 zijn mobiele telefoon van de politie had teruggekregen (met de bevestiging dat zich een (1) filmpje, maar ook niet meer dan een, met kinderpornografische beelden op de telefoon stond), is hij in de middag van 8 december 2017 op staande voet ontslagen. Dit ontslag in hem nog diezelfde middag per email bevestigd en werkgever heeft ook nog het ontslag per aangetekende brief aan werknemer meegedeeld. Dit is zonder meer voortvarend van de zijde van werkgever te noemen en het ontslag is daarmee onverwijld gegeven.
5.3.
Dat werknemer zich door het tonen van kinderpornografische beelden aan collega’s schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 240b lid 1 Sr en dus een misdrijf heeft begaan, waardoor hij reeds terecht ontslagen is, zoals werkgever stelt, kan niet worden aangenomen. Zoals de korpschef van politie van Amsterdam ook in haar brief van 5 januari 2018 schrijft, zal werknemer niet worden vervolgd, waardoor niet zal komen vast te staan dat hij zich aan een misdrijf heeft schuldig gemaakt. Niettemin is het tonen van kinderpornografisch beeldmateriaal, ook zonder dat in rechte komt vast te staan dat werknemer een misdrijf heeft gepleegd, naar het oordeel van de kantonrechter een ontoelaatbare handeling. De thans te beantwoorden vraag is of de omstandigheden, waaronder het tonen van het betreffende filmpje plaatsvond, ontslag op staande voet rechtvaardigen. Daartoe acht de kantonrechter het volgende maatgevend.
5.4.
Het tonen van de beelden vond plaats in de pauze van werknemer. Het tonen van de beelden vond echter plaats in de meldkamer van de ministeries, waar werknemer en zijn collega’s werkzaam waren. Niet is gebleken dat de collega’s ook pauze hadden. In ieder geval waren de collega’s in enigerlei mate geschokt door het zien van de beelden, waardoor het aannemelijk is dat zij hun beveiligingswerkzaamheden enige tijd, hoe kort wellicht ook, niet naar behoren hebben kunnen uitoefenen. Juist in een meldkamer is het van belang dat er te allen tijde volledige waakzaamheid van de werkzame beveiligingsbeambten is. Door het tonen van de beelden heeft werknemer tenminste het risico opgeroepen dat die waakzaamheid enige tijd verzwakt is geweest.
5.5.
Vervolgens acht de kantonrechter van belang, zo niet doorslaggevend, dat werknemer met de aard van de filmpjes bekend was, althans daarmee bekend kon zijn. Naar eigen zeggen had hij de filmpjes weliswaar ongevraagd toegestuurd gekregen in een (1) reeks. Maar juist het feit dat werknemer heeft toegegeven dat hij het betreffende filmpje al eerder had gezien acht de kantonrechter aan werknemer te verwijten. Want enerzijds had hij zich het karakter van het filmpje moeten realiseren (hij had zich vooral gericht op het humoristisch bedoelde karakter) en anderzijds had hij er stil bij horen te staan dat tijdens het afspelen van de reeks ook het betreffende filmpje langs zou komen. Daardoor heeft werknemer een situatie laten ontstaan dat zijn collega’s ongewenst werden blootgesteld aan kinderpornografische beelden en heeft bij bovendien het risico in het leven geroepen dat zijn collega’s zodanig zouden worden afgeleid van hun beveiligingstaken, dat zij die niet meer naar behoren konden uitoefenen.
5.6.
Op grond van het voorgaande acht de kantonrechter de feiten en omstandigheden van dien aard, dat werkgever op terechte gronden werknemer op staande voet heeft ontslagen en een juiste afweging heeft gemaakt ten aanzien van de zwaarte van de sanctie, wat niet wegneemt dat de gevolgen voor werknemer bepaald ernstig en ingrijpend zijn.
5.7.
De slotsom is dat het verzoek van werknemer, zowel primair als subsidiair, zal worden afgewezen. Daarmee komt de kantonrechter niet toe aan de behandeling van het voorwaardelijk tegenverzoek van werkgever, omdat de voorwaarde, namelijk dat het gegeven ontslag op staande voet vernietigd wordt, niet is vervuld.
5.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal werknemer worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van werkgever, vastgesteld op € 400,-. De gevorderde wettelijke rente en nakosten zullen worden toegewezen op na te melden wijze. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van werknemer af;
6.2.
veroordeelt werknemer in de proceskosten aan de zijde van werkgever, die de kantonrechter tot en met vandaag vaststelt op € 400,-; en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt werknemer tot betaling van € 100,- aan nasalaris, voor zover werkgever daadwerkelijk nakosten zal maken, en voorts, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van de beschikking;
6.4
verklaart de veroordelingen onder 6.2. en 6.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en op 10 april 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.