ECLI:NL:RBDHA:2018:6072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
AWB 18_3707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht betreffende opvang asielzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker, hierna verzoekster genoemd. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. Dit besluit was genomen op 3 mei 2018, en verzoekster vreesde dat haar opvang zou worden beëindigd gedurende de bezwaarprocedure.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoekster stelde dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers haar had meegedeeld dat haar opvang binnenkort zou eindigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van verzoekster om de beslissing op bezwaar in Nederland af te wachten met behoud van opvang zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij handhaving van het bestreden besluit.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de medische en psychische problematiek van verzoekster, die een overdracht van haar behandeling aan behandelaars in haar land van herkomst noodzakelijk maakt, meeweegt in de beslissing. Daarom werd besloten om de uitzetting van verzoekster te verbieden totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 501,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/3707
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 3 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.

Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen teneinde beëindiging van de opvang gedurende de bezwaarprocedure te voorkomen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de
voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoekster stelt dat haar door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers is aangezegd dat de opvang binnenkort zal worden beëindigd.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat één van de rechtsgevolgen van (de bekendmaking van) het besluit van 3 mei 2018 is dat de verstrekkingen op de voorgeschreven wijze zullen worden beëindigd. Nu de opvang van verzoekster (naar alle waarschijnlijkheid) zal eindigen voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster om het besluit op bezwaar in Nederland af te wachten met behoud van opvang, zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij onverkorte handhaving van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Bij dit oordeel weegt de voorzieningenrechter mee dat uit de bij de besluitvorming betrokken BMA-adviezen blijkt dat verzoekster kampt met ernstige medisch-psychische problematiek en dat fysieke overdracht van de behandeling aan de behandelaar(s) in haar land van herkomst noodzakelijk wordt geacht.
4. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb de verzochte voorziening te treffen, inhoudende dat uitzetting van verzoekster wordt verboden tot op het bezwaar is beslist. Het recht op verstrekkingen, waaronder opvang, blijft dan op grond van artikel 5, eerste lid, sub a, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 bestaan.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe; inhoudende dat uitzetting van verzoekster wordt verboden tot op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2018.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel