ECLI:NL:RBDHA:2018:6064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake doorbetaling bezoldiging en ontslag ambtenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een ambtenaar, verzoekster, tegen het College van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder, waarbij haar de doorbetaling van bezoldiging werd geweigerd en haar ontslag werd verleend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster sinds februari 2015 geen bezoldiging meer heeft ontvangen en dat zij geen WGA- of IVA-uitkering heeft aangevraagd, wat haar financieel in een moeilijke situatie heeft gebracht. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat zij in een actuele financiële noodsituatie verkeerde die een spoedeisend belang voor de voorlopige voorziening rechtvaardigde. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat verzoekster niet heeft aangetoond dat haar geestelijke leed door de handelwijze van verweerder een spoedeisend belang met zich meebracht. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/2661
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster], te [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Jaab),
tegen

het College van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2015 (besluit I) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat doorbetaling van de bezoldiging van eiseres (nog) niet aan de orde is.
Bij besluit van 1 augustus 2016 heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen besluit I beroep ingesteld bij deze rechtbank (SGR AWB 16/7506).
Bij besluit van 19 december 2017 (besluit II) heeft verweerder verzoekster per 20 december 2017 primair ontslag verleend op grond van artikel 8:5a, eerste lid, CAR/UWO en subsidiair besloten om haar op grond van artikel 7:14, eerste lid jo. artikel 16:1:2, eerste lid jo. artikel 8:13 CAR/UWO de disciplinaire maatregel op te leggen van onvoorwaardelijk (ongevraagd) ontslag.
Verzoekster heeft tegen besluit II een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Op 12 april 2018 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van besluit I en besluit II.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening indien onverwijlde spoed dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2 Verzoekster is op 1 september 2008 als [functie] bij de gemeente Westland in dienst getreden. Op 25 maart 2013 heeft verzoekster zich ziek gemeld. Vanaf half april 2013 heeft zij haar werk voor 50% op basis van arbeidstherapie hervat. Sinds december 2013 heeft verzoekster haar werk volledig gestaakt wegens ziekte.
Ten aanzien van besluit I (doorbetaling bezoldiging):
3.1
Bij besluit van 11 november 2015 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat op grond van artikel 7:21, derde lid, van de CAR/UWO doorbetaling van de bezoldiging van eiseres (nog) niet aan de orde is. Dit besluit is gehandhaafd in de beslissing op bezwaar van 1 augustus 2016 (besluit I).
3.2
Ingevolge artikel 7:21, derde lid CAR/UWO, wordt, indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, voor de periode dat hij dientengevolge geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
3.3
Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7158) vormt een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan anders zijn als sprake is van een actuele financiële noodsituatie.
Daarvan is de voorzieningenrechter echter niet gebleken.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster sinds februari 2015 geen bezoldiging meer heeft ontvangen. Verzoekster heeft niet aangetoond dat zij thans – nadat zij reeds ruim drie jaren geen bezoldiging heeft ontvangen van verweerder en evenmin een uitkering heeft aangevraagd – in een zodanige financiële noodsituatie is komen te verkeren dat er thans spoedeisend belang is waardoor zij de uitspraak op het beroep niet zou kunnen afwachten. Dat zij persoonlijke leningen zou zijn aangegaan, is niet voldoende om een actuele financiële noodsituatie aanwezig te achten.
De stelling van verzoekster, dat zij door haar financiële situatie niet in staat zou zijn de nodige psychologische en/of medische zorg te verkrijgen heeft zij niet nader onderbouwd. Op de ter zitting door de voorzieningenrechter gestelde vraag of zij hiertoe niet beschikt over een ziektekostenverzekering, heeft zij geen antwoord willen geven.
Overigens wijst de voorzieningenrechter er op dat verzoekster in de beroepsprocedure tegen het besluit van 1 augustus 2016 – welke op behandeling ter zitting stond gepland op 28 maart 2017 - op 17 maart 2017 zelf om aanhouding heeft verzocht.
3.4
Gezien het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Ten aanzien van besluit II (ontslag):
4.1
Bij besluit van 19 december 2017 heeft verweerder verzoekster per 20 december 2017 primair ontslag verleend op grond van artikel 8:5a, eerste lid, CAR/UWO en subsidiair besloten om haar op grond van artikel 7:14, eerste lid jo. artikel 16:1:2, eerste lid jo. artikel 8:13 CAR/UWO de disciplinaire maatregel op te leggen van onvoorwaardelijk (ongevraagd) ontslag.
4.2
Ingevolge artikel 8:5a CAR/UWO, eerste lid, aanhef en onder d, kan de ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte of gebrek ontslag verleend worden indien hij zonder deugdelijke grond weigert een uitkering op grond van de WIA aan te vragen.
4.3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 3.3 levert verzoeksters financiële situatie geen spoedeisend belang op bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Gezien het feit dat terugkeer of re-integratie in enige functie bij verweerder door verzoekster niet wordt beoogd, kan ook hierin geen spoedeisend belang zijn gelegen.
De stelling van verzoekster, dat de handelwijze van verweerder haar geestelijk leed heeft toegebracht en nog steeds toebrengt, maakt het vorenstaande niet anders.
Een inhoudelijk oordeel over het standpunt dat verzoekster niet zonder deugdelijke grond heeft geweigerd een uitkering op grond van de WIA aan te vragen (c.q. het verzoekster niet kan worden toegerekend dat zij een dergelijke aanvraag niet heeft ingediend), leent zich overigens niet voor een voorlopige voorzieningenprocedure hangende de bezwaarfase, reeds nu hiertoe geen relevante medische bewijsstukken (bijvoorbeeld een deskundigenoordeel UWV) zijn overgelegd.
4.4
De voorzieningenrechter wijst derhalve ook dit verzoek om een voorlopige voorziening af.
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.