ECLI:NL:RBDHA:2018:6032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
NL18.7941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Georgische staatsburger wegens veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Georgische nationaliteit. De eiser had op 31 maart 2018 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 april 2018 was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een enkelvoudige kamer, waarbij de eiser niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft ter zitting verweer gevoerd.

De eiser stelde dat hij problemen had met zijn werkgever in Georgië, wat hem had doen besluiten te vluchten. Hij voerde aan dat hij bedreigd en mishandeld was door zijn werkgever, die een invloedrijke positie bekleedde. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris Georgië als een veilig land van herkomst had aangemerkt en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen bescherming van de autoriteiten in Georgië kon krijgen. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag terecht was afgewezen.

De rechtbank oordeelde verder dat het opgelegde inreisverbod niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aangezien de eiser zijn gezinsleven ook vanuit Georgië kon uitoefenen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak is digitaal ondertekend en bekendgemaakt, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.7941

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

ProcesverloopBij besluit van 23 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.7942, plaatsgevonden op 3 mei 2018. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1976 en de Georgische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 31 maart 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij tijdens zijn werk als vrachtwagenchauffeur een ongeluk heeft gehad. Door dit ongeluk kreeg eiser problemen met zijn baas. Hij moest een groot bedrag betalen om de schade te herstellen, maar dit kon hij niet betalen. Zijn verzoek om een betalingsregeling te treffen, werd afgewezen. Eiser is vervolgens gevlucht. Eiser heeft voorts verklaard dat één van zijn twee leidinggevenden ([leidinggevende]) lid is van het parlement en dat hij heel machtig is. Ook is hij bevriend met de president.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst en
- eiser heeft problemen gekregen met zijn werkgever.
Verweerder acht de relevante elementen geloofwaardig. Verweerder heeft Georgië echter als veilig land van herkomst aangemerkt. Volgens verweerder is er op duurzame wijze geen sprake van vluchtelingrechtelijke vervolging, of van een reëel risico op ernstige schade in de zin van de Kwalificatierichtlijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er reden is om aan te nemen dat Georgië ten aanzien van eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond
4. Eiser voert aan dat Georgië ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eisers leven in Georgië is in gevaar, maar hij kan geen bescherming van de overheid vragen omdat hij problemen heeft met een overheidsfunctionaris. Hij is door zijn werkgever bedreigd en mishandeld vanwege het grote bedrag dat hij dient te voldoen. Eiser heeft de hulp ingeschakeld van de politie en een bemiddelaar, maar de bedreigingen en mishandelingen zijn daardoor alleen maar toegenomen. Ook voert eiser aan dat het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers minderjarige dochter woont in Italië en hij dient de mogelijkheid te behouden om haar te bezoeken. Het is voor zijn dochter niet mogelijk om eiser in Georgië te bezoeken omdat zij leerplichtig is en zij in de vakanties van haar moeder niet naar eiser mag reizen. Eiser mag zijn dochter alleen in Italië bezoeken.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn), indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
Tussen partijen is niet in geschil dat Georgië in algemene zin kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Dit betekent dat een algemeen rechtsvermoeden geldt dat vreemdelingen afkomstig uit dat land geen bescherming nodig hebben, en dat de (nationale) autoriteiten effectieve bescherming bieden. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de autoriteiten hem geen bescherming kunnen bieden. Verweerder kan dit algemeen rechtsvermoeden niet handhaven wanneer eiser aannemelijk maakt dat Georgië in zijn specifieke geval niet als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Georgië ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat eiser geen bescherming in kan roepen van de (hogere) autoriteiten in Georgië. Eiser stelt dat hij de hulp heeft ingeschakeld van de politie en een bemiddelaar, echter eiser kan zich wenden tot andere (hogere) autoriteiten. Eisers stelling dat hij niet op bescherming kan rekenen omdat hij problemen heeft met een overheidsfunctionaris is onvoldoende om aan te nemen dat eiser geen bescherming door de Georgische autoriteiten zal worden geboden.
5.2
Verweerder heeft zich ten aanzien van het opgelegde inreisverbod niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser kan voor de duur van het inreisverbod het door hem gestelde familieleven ook vanuit Georgië uitoefenen. Hij kan zijn dochter bellen en zij kan hem in Georgië bezoeken. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser hij zijn dochter van zijn ex-vrouw alleen in Italië mag bezoeken, leidt niet tot een ander oordeel.
6. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.