ECLI:NL:RBDHA:2018:6022
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening met Duitsland als verantwoordelijke staat
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser had eerder in Duitsland internationale bescherming aangevraagd, maar deze aanvraag was afgewezen. Duitsland had op 28 februari 2018 ingestemd met de terugname van de eiser.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 4 februari 2018 een nieuwe asielaanvraag had ingediend, maar dat de verweerder terecht had geconcludeerd dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvraag. De eiser voerde aan dat hij in Duitsland slachtoffer was geworden van mishandeling en dat hij daar geen bescherming had gekregen. Hij vreesde dat hij bij terugkeer naar Duitsland opnieuw niet voldoende zou worden geholpen, wat volgens hem in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie.
De rechtbank oordeelde echter dat er geen reden was om aan te nemen dat Duitsland geen adequate bescherming zou bieden. De eiser had zijn medische klachten niet voldoende onderbouwd en de rechtbank concludeerde dat hij in Duitsland recht had op noodzakelijke medische zorg. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en het proces-verbaal werd digitaal ondertekend.