ECLI:NL:RBDHA:2018:5976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
C/09/529697 / HA RK 17-153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlandse nationaliteit door afstandsverklaring en geestelijke vermogens

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een man, geboren in Iran, die zijn Nederlandse nationaliteit wilde vaststellen na een afstandsverklaring die hij op 23 augustus 2013 had ondertekend. Verzoeker, die lijdt aan een bipolaire stoornis en andere psychische problemen, stelde dat hij onder druk stond en niet in staat was om een weloverwogen beslissing te nemen op het moment van de afstandsverklaring. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de afstandsverklaring onderzocht, inclusief de geestelijke toestand van verzoeker op dat moment. De IND voerde aan dat verzoeker bewust en systematisch stappen had ondernomen om Nederland te verlaten en dat hij zijn Nederlandse nationaliteit had verloren door de ondertekening van de afstandsverklaring. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn geestelijke vermogens op het moment van de afstandsverklaring gestoord waren, en concludeerde dat de afstandsverklaring geldig was. Het verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 17-153
Zaaknummer: C/09/529697
Datum beschikking: 26 april 2018

Beschikking op het op 29 maart 2017 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te Teheran (Iran),
advocaat mr. R. Heringa te Amstelveen.
tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Klis.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
­ het verzoekschrift;
­ de brief van 12 juli 2017, van de zijde van verzoeker, met bijlagen;
­ de brief van 8 augustus 2017, van zijde van de IND, met bijlagen;
­ de conclusie van de officier van justitie van 15 december 2017.
Op 29 maart 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van verzoeker, alsmede mr. J.A.M. van der Klis namens de IND. Van zowel de zijde van verzoeker als van de IND zijn pleitnotities overgelegd.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij brief van 15 december 2017 medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

­ Verzoeker is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Iran). Hij had de Iraanse nationaliteit. In 1989 is verzoeker naar Nederland gekomen.
­ Bij Koninklijk Besluit van 21 september 1995 is aan verzoeker de Nederlandse nationaliteit verleend door naturalisatie.
­ Bij brief van 11 november 2012 heeft verzoeker de IND verzocht om hem een bewijs van toelating als vluchteling toe te sturen. In de brief staat vermeld dat hij dit bewijs opvraagt in het kader van zijn geplande terugkeer naar Iran, met behulp van het Nederlands Migratie Instituut, zodat hij een aanvraag in het kader van de remigratiewet kan doen. Bij brieven van 15 november 2012 en 31 januari 2013 heeft hij dat verzoek herhaald.
­ Blijkens een brief van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 22 augustus 2013 gericht aan verzoeker, heeft verzoeker bij de SVB voorzieningen aangevraagd in het kader van de Remigratieregeling. In die brief staat vermeld, voor zover van belang:
‘Op dit moment heeft u een dubbele nationaliteit, namelijk de Nederlandse en de Iraanse. Zolang u een dubbele nationaliteit heeft, heeft u geen recht op de voorzieningen Remigratie. Om afstand te doen van de Nederlandse nationaliteit moet u naar de afdeling Burgerzaken van uw gemeente. Zij geven u een afstandsverklaring. Als u afstand doet van uw Nederlandse nationaliteit heeft u bij remigratie naar Iran onder ongewijzigde omstandigheden recht op:
(..) Als u afstand heeft gedaan van de Nederlandse nationaliteit, ontvangen wij automatisch bericht (..) Wij sturen u dan een definitieve toekenningsbeslissing. Na de datum van deze toekenningsbeslissing moet u binnen zes maanden remigreren, anders vervalt uw recht op de voorzieningen Remigratie. (..)
Als u geen afstand wilt doen van de Nederlandse nationaliteit, verzoeken wij u dit ons te laten weten. Wij zullen dan uw aanvraag om de voorzieningen Remigratie afwijzen. (..)
­ Op 23 augustus 2013 heeft verzoeker bij de gemeente Den Haag een schriftelijke verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit ondertekend op grond van artikel 15, lid 1 aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), die eveneens op 23 augustus 2013 door de burgemeester van Den Haag is bevestigd.
­ Op 23 augustus 2013 is verzoeker bij het IND loket in Den Haag langs geweest. In het contactformulier dat van dat bezoek is opgemaakt is vermeld, voor zover van belang:

“Dhr. [verzoeker] is vandaag langsgekomen op het immigratiekantoor. Dit omdat hij afstand wil doen van zijn Nederlandse nationaliteit. Omdat hij vanmiddag al gaat vertrekken van Schiphol wordt er geen tijdelijke verblijfsvergunning meer aangevraagd. Meneer is in het bezit van een afstandsverklaring en een Iraans paspoort.”

­ Verzoeker is vervolgens naar Iran vertrokken en woont daar sindsdien.
­ Verzoeker heeft in de periode 2013 – 2015 bedragen in het kader van de remigratieregeling ontvangen.

Beoordeling

In geschil is of verzoeker in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Het is juist dat hij afstand heeft gedaan van de Nederlandse nationaliteit, maar hij heeft daartoe nooit de wil gehad. Hij heeft zich daartoe gedwongen gevoeld door de omstandigheden waarin hij verkeerde. Verzoeker lijdt aan een bipolaire stoornis en heeft te kampen met ernstige psychische problemen als depressie en een angststoornis. Daarnaast had hij voorafgaand aan en rondom de periode van de afstandsverklaring financiële en huisvestingsproblemen. Door de mentale toestand waarin verzoeker verkeerde, zag verzoeker de remigratie naar Iran als enige optie. Dat verzoeker vanaf november 2012 bezig was met plannen om weer in Iran te gaan wonen, betekent niet dat hij (toen al) bezig was met het bewust en systematisch verrichten van handelingen om afstand te doen van zijn Nederlandse nationaliteit. Op 23 augustus 2013 is de psychische druk verzoeker teveel geworden en heeft hij de afstandsverklaring getekend en is hij diezelfde middag naar Iran gevlogen, met een ticket dat hij de dag ervoor had gekocht. Er is dan ook sprake van wilsontbreken, waardoor de afstandsverklaring van 23 augustus 2013, ingevolge artikel 3:34, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), nietig is. Verzoeker heeft daardoor niet zijn Nederlandse nationaliteit verloren.
De IND heeft als verweer gevoerd dat verzoeker, mede vanwege de op hem rustende terugbetalingsverplichting van € 5.868 in verband met het plegen van fraude, sinds november 2012 bewust en systematisch de vereiste stappen heeft ondernomen om uit Nederland te vertrekken met gebruikmaking van vergoedingen in het kader van de Remigratiewet, en met achterlating van openstaande vorderingen. Om daarvoor in aanmerking te komen was wel vereist dat afstand werd gedaan van de Nederlandse nationaliteit en dat heeft hij gedaan. Verzoeker heeft niet aangetoond dat op 23 augustus 2013 bij hem een geestelijke stoornis aanwezig was, die bovendien een redelijke beoordeling van de bij het doen van afstand betrokken belangen belette. Verzoeker is dan ook niet meer in het bezit van de Nederlandse nationaliteit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het in 2013 geldende artikel 15, lid 1 aanhef en onder b, RWN ging het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren door het afleggen van een verklaring van afstand. Niet in geschil is dat verzoeker deze verklaring op 23 augustus 2013 heeft afgelegd.
Artikel 3:34 BW luidt als volgt:
“1. Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
2. Een zodanig ontbreken van wil maakt een rechtshandeling vernietigbaar. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen gericht was, wordt door het ontbreken van wil echter nietig.”
Voor een geslaagd beroep van verzoeker op de nietigheid van de afstandsverklaring vanwege een geestelijke stoornis, is op grond van voormeld artikel allereerst vereist dat komt vast te staan dat de geestelijke vermogens van verzoeker op het moment van het ondertekenen van de afstandsverklaring – dus op 23 augustus 2013 - gestoord waren.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd onvoldoende is om tot de conclusie te kunnen komen dat daarvan sprake was. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. In de door verzoeker overgelegde verklaring van 14 maart 2017 van de in Iran gevestigde huisarts van de man, [naam huisarts] , is weliswaar opgenomen dat verzoeker aan een bipolaire stoornis lijdt en dat hij sinds 2008 wordt behandeld met verschillende medicijnen voor psychische klachten als depressie en een angststoornis, maar uit deze verklaring blijkt niet dat en in hoeverre daarvan op of rondom 23 augustus 2013 – ten tijde van het ondertekenen van de afstandsverklaring door verzoeker - sprake was. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [naam huisarts] een onvoldoende feitelijke en concrete beschrijving en onderbouwing geeft van de geestestoestand van verzoeker op of rondom 23 augustus 2013. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam huisarts] zijn verklaring achteraf (4 jaar later) heeft opgesteld en dat hij verzoeker rondom de relevante periode (2013) niet zelf behandelde of anderszins betrokken was bij de behandeling van verzoeker. Verzoeker woonde toen immers al geruime tijd (vanaf 2009) in Nederland. In de uitdraai van het Nederlandse medische dossier van verzoeker, afkomstig van zijn Nederlandse huisarts, wordt wel melding gemaakt van stress klachten in 2016 en één melding van stressklachten in 2013 (naar aanleiding van een ziekenhuisopname), maar er is niets te lezen over een bipolaire stoornis of andere psychische stoornis, zoals door verzoeker vermeld, nog daargelaten dat het moet gaan om een blijvende of tijdelijke stoornis van de geestesvermogens van verzoeker rondom 23 augustus 2013.
De rechtbank acht aannemelijk dat de situatie waarin verzoeker zich destijds in 2013 bevond hem veel stress en psychische druk opleverde wegens financiële problemen en problemen om voor zijn echtgenote een visum te bemachtigen, echter dit is onvoldoende om aan te nemen dat de geestelijke vermogens van verzoeker ten tijde van het afleggen van de afstandsverklaring gestoord waren in de zin van artikel 3:34 BW.
Het beroep van verzoeker op de nietigheid van de afstandsverklaring op grond van dit artikel faalt dan ook. Ingevolge artikel 15, lid 1, sub b van de RWN heeft verzoeker zijn Nederlandse nationaliteit door het ondertekenen van de afstandsverklaring verloren. Hij heeft dus niet de Nederlandse nationaliteit, zodat het verzoek zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis-Evers, M.P. Verloop en O.F. Bouwman, bijgestaan door mr. M. Molenaar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 april 2018.