ECLI:NL:RBDHA:2018:5943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
C/09/552093 / JE RK 18-846 en C/09/549768 / FA RK 18-1913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing gezag en voorlopige voogdij in het kader van internationale kinderbescherming

In deze beschikking van de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 mei 2018, wordt de schorsing van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in het Verenigd Koninkrijk, behandeld. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een verzoek van de Kent County Council (KCC) om beschermingsmaatregelen te treffen voor de minderjarige, die sinds 1 december 2017 in een pleeggezin in het Verenigd Koninkrijk verblijft. De ouders, die in het Verenigd Koninkrijk wonen, hebben een geschiedenis van zorgen omtrent de zorg voor hun kinderen, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van meerdere kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige, en dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor hem op zich te nemen.

Tijdens de zitting op 7 mei 2018 heeft de kinderrechter de verzoeken van de KCC en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De KCC heeft aangegeven dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor de minderjarige te waarborgen, en dat er zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van het kind. De ouders hebben verweer gevoerd en betwist dat zij niet in staat zijn om voor hun kind te zorgen. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat er een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige bestaat, wat aanleiding geeft tot schorsing van het gezag van de ouders.

De kinderrechter heeft besloten om de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige. De schorsing van het gezag zal van rechtswege vervallen na drie maanden, tenzij er voor die tijd een verzoek tot gezagsbeëindiging wordt ingediend. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming opgedragen om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor verdere maatregelen, waaronder de mogelijkheid van opname van de moeder en de minderjarige in een moeder-kindhuis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Familie
Zaaksgegevens: 552093/ JR RK 18-846 (schorsing gezag /voorlopige voogdij) & 549768 / FR RK 18-1913 (overdracht bevoegdheid artikel 15 Brussel II-bis)
Datum uitspraak: 7 mei 2018

Beschikking van de kinderrechter

Schorsing gezag en voorlopige voogdij en overname bevoegdheid ex artikel 15 Brussel II-bis

in de zaak naar aanleiding van het bij de rechtbank te [plaatsnaam] , Engeland op 1 november 2017 ingekomen verzoek van:

Kent County Council (hierna: KCC),

gevestigd in het Verenigd Koninkrijk,
en
het op de zitting van 7 maart 2018 bij de rechtbank gedane verzoek van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de raad),
betreffende:
[minderjarige ],
geboren op [geboortedatum] in het Verenigd Koninkrijk
wonende in een pleeggezin in het Verenigd Koninkrijk
hierna: [minderjarige ]
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te Verenigd Koninkrijk,
en

[naam vader]

hierna te noemen: de vader,
wonende te Verenigd Koninkrijk,
en
de stichting William Schrikker Stichting Jeugdreclassering & Jeugdbescherming, hierna: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- Application for a care of supervision order and other orders under Part 4 of the Children Act 1989 or an Emergency Protection Order under section 44 of the Children Act 1989 (hierna het verzoek tot het treffen van (spoed)beschermingsmaatregelen van de Kent County Council betreffende [naam door moeder opgegeven] [geslachtsnaam vader] ) van 21 november 2017;
- de Emergency Protection Order van 1 december 2017 van de rechtbank te Canterbury betreffende [naam door moeder opgegeven] [geslachtsnaam vader] waarbij de Kent County council ouderlijke verantwoordelijkheid is verleend over [naam door moeder opgegeven] [geslachtsnaam vader] en machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [naam door moeder opgegeven] [naam vader] – tot en met 5 december 2017;
- de Court Order van 9 januari 2018 van rechtbank Canterbury met betrekking tot [minderjarige ] waarbij hij aan de zorg wordt toevertrouwd van de Kent County Council (KCC) totdat door de Nederlandse rechter een kinderbeschermingsmaatregel ten aanzien van [minderjarige ] is verleend.
- de beschikking van 19 maart 2018 van deze rechtbank waarin overeenkomst artikel 15, lid 5, van de Brussel II-bis verordening de bevoegdheid heeft aanvaard ten aanzien van de verzoeken betreffende [minderjarige ] ;
Op 7 mei 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder;
- de vader;
- [naam] namens de Raad voor de kinderbescherming;
- [naam] , namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

- de vader en de moeder zijn ouders van [minderjarige ] , die is geboren op [geboortedatum] in het Verenigd Koninkrijk; Als naam was door de moeder eerst [naam door moeder opgegeven] aan de KCC opgegeven.
- Voor zover de kinderrechter dat uit de beschikbare stukken kan afleiden, zijn de ouders gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- Bij uitspraak van de rechtbank [plaatsnaam] (Verenigd Koninkrijk) van – laatstelijk – 9 januari 2018 – is de KCC belast met toezicht op [minderjarige ] en is zij gemachtigd om [minderjarige ] uit huis te plaatsen;
- [minderjarige ] verblijft sinds 1 december 2017 in een pleeggezin in het Verenigd Koninkrijk.

Verzoek en verweer

In de procedure voor de rechtbank in Canterbury (Verenigd Koninkrijk) heeft het KCC verzocht om [minderjarige ] aan haar zorg toe te vertrouwen en hem voorlopig nog in een pleeggezin te plaatsen. KCC ondersteunt niet de wens van de ouders om moeder en [minderjarige ] in een moederkind huis te plaatsen en evenmin om [minderjarige ] bij de ouders terug te plaatsen.
Volgens KCC zijn de ouders niet in staat om de zorg voor [minderjarige ] op zich te nemen en bestaan er zorgen over zijn veiligheid en een gezonde ontwikkeling indien hij bij de ouders verblijft. KCC wijst erop dat ook de andere kinderen van de ouders vanwege zorgen omtrent veiligheid en een gezonde ontwikkeling uit huis zijn geplaatst. Volgens KCC is het noodzakelijk dat er in Nederland, nu de overige kinderen van de ouders hier ook verblijven, wordt gezocht naar een pleeggezin waar [minderjarige ] kan opgroeien tot volwassenheid.
Ter zitting heeft de raad verzocht William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling) te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige ] . De gecertificeerde instelling heeft gesteld dat een voorlopige voogdijmaatregel noodzakelijk is om [minderjarige ] naar Nederland te kunnen overbrengen. Zijn paspoort en andere zaken moeten geregeld worden en de samenwerking met de ouders maakt een snelle overgang naar Nederland onvoldoende mogelijk. Zo heeft [minderjarige ] tot heden nog steeds geen reisdocument en daardoor evenmin een BSN-nummer. [minderjarige ] is welkom in het gezinshuis van mevrouw [naam] indien zij hem tot volwassenheid mag opgroeven.
De raad voegt er aan toe dat zij onderzoek wil naar de mogelijkheid of ouders, al dan niet met hulp, de zorg voor [minderjarige ] op zich kunnen nemen of dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is. Door de collega’s in het Verenigd Koninkrijk zijn ernstige zorgen geuit over de gezinssituatie van de ouders en de veiligheid van de kinderen.
De ouders hebben verweer gevoerd. Zij zijn het er niet mee eens dat de ouders worden weggezet als slechte ouders. Moeder is goed voor haar kinderen. Vader heeft de kinderen nooit geslagen dus waar dat verhaal vandaan komt begrijpen de ouders ook niet. De moeder ziet [minderjarige ] drie maal in de week en zij krijgt steeds complimenten van de begeleiding over hoe ze voor [minderjarige ] zorgt. In Engeland zeiden ze ook dat moeder kampte met psychische problemen maar dat is niet zo. De ouders hebben een rapport waarin staat dat het voor 100% goed gaat met [minderjarige ] . De ouders wonen al heel lang met de kinderen in Engeland en in die 8 jaar is er nooit iets aan de hand geweest. Toen moeder met de kinderen naar Nederland op vakantie was, zijn de kinderen ineens afgepakt. De ouders willen beslist niet dat de voogdij over [minderjarige ] naar de WSS gaat. Zij vrezen dat [minderjarige ] dan niet meer thuis komt, terwijl men in Engeland sprak over plaatsing van moeder en [minderjarige ] in een moeder/kindhuis. De ouders vinden dat moeder die kans moet krijgen. Zij willen graag met [minderjarige ] herenigd worden. Een voorlopige voogdij is ook niet nodig omdat zij het reisdocument voor [minderjarige ] in orde kunnen maken. Daar zijn ze al mee bezig.

Beoordeling

De kinderrechter stelt voorop dat [minderjarige ] onder het wettelijke vereiste gezag staat. Op grond van artikel 1:268, eerste lid, sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen de ouders in de uitoefening van het gezag worden geschorst indien die maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. Van die situatie is sprake indien er een ernstig vermoeden bestaat dat [minderjarige ] zodanig op groeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouders niet in staat zijn binnen een voor [minderjarige ] en zijn ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
Vast staat dat [minderjarige ] sinds 1 december 2017 in een pleeggezin in het Verenigd Koninkrijk woont vanwege ernstige zorgen die de betrokken instanties hebben ten aanzien van het gezin van de ouders. In dit verband is relevant dat de zeven broers en zussen van [minderjarige ] uit huis zijn geplaatst en de ouders niet langer het gezag over hen hebben.
Uit de bijlagen bij het verzoek van KCC volgt dat zij sinds 9 juni 2017 bij het gezin [namen vader en moeder] zijn betrokken naar aanleiding van een melding van school over vermoedens van lichamelijke mishandeling bij één van de kinderen. Vervolgens is een onderzoek gedaan naar de thuissituatie. De woning werd ernstig vervuild aangetroffen en de kinderen hadden geen adequate slaapvoorzieningen, althans deze waren ernstig vervuild en soms zelfs ongeschikt. Vervolgens werd ontdekt dat de moeder 25 weken zwanger moest zijn en dat zij zich nog niet had aangemeld bij een verloskundige praktijk. Gedurende het onderzoek is de moeder op 7 augustus 2017 met de kinderen uit het Verenigd Koninkrijk vertrokken. Dit lijkt een patroon omdat, na interventie van de jeugdbescherming in Nederland ten aanzien van twee oudere kinderen, de moeder, zwanger van haar vierde kind, met de vader naar het Verenigd Koninkrijk is vertrokken.
Verder is door de instanties naar voren gebracht dat met de ouders niet tot een samenwerking kon worden gekomen. Afspraken met KCC in verband met de zwangerschap van de moeder werden door de ouders niet nagekomen.
Ten aanzien van [minderjarige ] staat vast dat de ouders zijn geboorte voor de betrokken instanties hebben verborgen gehouden. Via telefonisch bericht van een anonieme beller werd KCC van de geboorte van [minderjarige ] op de hoogte gesteld. De ouders ontkende eerst dat de bevalling al had plaatsgevonden, vertelde later dat hun zoon [naam door moeder opgegeven] was geboren, naar later bleek dat zij hem [minderjarige ] hadden genoemd.
Gelet op de omstandigheid dat is gebleken dat de ouders niet de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de verzorging en opvoeding van de zeven broers en zussen van [minderjarige ] , de omstandigheid dat de ouders de geboorte van [minderjarige ] bewust hebben verhuld, terwijl gelet op het onderzoek van KCC er ernstige zorgen bestonden over het vermogen van de ouders om de juiste zorg en beslissingen ten aanzien van hun kinderen te nemen, er sprake is van ernstige (emotionele) verwaarlozing van de kinderen binnen het gezin en vermoedens van mishandeling, is sprake van een ernstig vermoeden dat de grond, bedoeld in artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a, is vervuld en is het dringend en onmiddellijk noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige ] weg te nemen. De kinderrechter schorst de ouders daarom in de uitoefening van het gezag over [minderjarige ] .
De kinderrechter zal vervolgens de William Schrikker Stichting Jeugdreclassering en Jeugdbescherming met de voorlopige voogdij over [minderjarige ] belasten.
De raad moet in de komende periode onderzoek doen naar de vraag of een gezagsbeëindigende maatregel is aangewezen of dat een andere kinderbeschermingsmaatregel is aangewezen waarbij aandacht dient te worden besteed aan de vraag of opname van de moeder en [minderjarige ] in een moeder/kindhuis tot de mogelijkheden behoort.
De schorsing in de uitoefening van het gezag vervalt van rechtswege na verloop van drie maanden na de dag van de beschikking, derhalve op 7 augustus 2018, tenzij voor het einde van deze termijn door de raad een verzoek tot het treffen van een gezagsbeëindigende maatregel is ingediend.

Beslissing

De kinderrechter:
schorst de ouders, [naam moeder] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en [naam vader] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , in het gezag over [minderjarige ] geboren op [geboortedatum] in het Verenigd Koninkrijk, voor de duur van de voorlopige voogdij, derhalve tot 7 augustus 2018 (met dien verstande dat de schorsing in het gezag overeenkomstig artikel 1:268 lid 5 BW voortduurt indien voor het einde van deze termijn om beëindiging van het gezag is verzocht);
belast de Stichting William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met de voorlopige voogdij over [minderjarige ] ;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I. van de Berg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.