ECLI:NL:RBDHA:2018:5917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
20 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visum voor kort verblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een visum voor kort verblijf had aangevraagd. De aanvraag was door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 19 februari 2018, omdat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om hem te beschouwen als ware hij in het bezit van een visum, zodat hij het huwelijksfeest van zijn neef op 28 april 2018 kon bijwonen.

Tijdens de zitting op 26 april 2018 heeft de verzoeker zijn standpunten toegelicht, waarbij hij stelde dat hij voldoende bewijs had geleverd voor zijn reisdoel en dat de afwijzing van de visumaanvraag onterecht was. De voorzieningenrechter overwoog echter dat het gevorderde geen voorlopig karakter had, omdat een vreemdeling in zijn land van herkomst een visum moet aanvragen voordat hij de EU kan inreizen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die het toewijzen van de voorlopige voorziening rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bezwaar van de verzoeker niet evident kans van slagen had en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2001
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K.J. Kerdel),
tegen

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt om hem te beschouwen als ware hij in het bezit van een visum voor kort verblijf, dan wel om verweerder op te dragen om een visum voor de duur van minimaal drie weken te verstrekken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is verschenen [referent] (hierna: referent).

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker heeft een aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf ingediend. Met zijn aanvraag beoogt verzoeker zijn in Nederland wonende familie, waaronder zijn oom die als referent optreedt, te bezoeken en om het huwelijksfeest van zijn neef bij te wonen. De beoogde datum voor het huwelijksfeest is 28 april 2018, maar zal pas definitief worden vastgelegd op het moment dat er duidelijkheid bestaat over het visum van verzoeker.
3. Verweerder heeft de aanvraag tot verlening van een visum voor kort verblijf afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Verder heeft verweerder aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat niet gebleken is van een zodanige sociale en/of economische binding met het land van herkomst dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
4. Verzoeker voert aan dat hij zijn reisdoel wel voldoende heeft aangetoond, namelijk het verblijf bij zijn familie in Nederland en het bijwonen van het huwelijksfeest van zijn neef. Verzoeker meent dat voor zover het doel niet duidelijk was, verweerder nadere informatie had moeten inwinnen. Verder voert verzoeker aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het voornemen van hem om Nederland voor het verstrijken van het visum te verlaten niet kan worden vastgesteld. Daartoe voert verzoeker aan dat hij zijn middelbare schoolopleiding heeft afgerond, hij sinds februari 2014 werkzaam is bij een NGO en een spaarsaldo op zijn bankrekening heeft. Daarnaast woont hij bij zijn ouders en wordt hij indien nodig door zijn ouders ondersteund. Voorts wijst verzoeker erop dat referent al meerdere malen garant heeft gestaan voor andere vreemdelingen die allen tijdig zijn teruggekeerd. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunten verschillende documenten overgelegd.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1
Het gevorderde in deze zaak, dat verweerder wordt opgedragen verzoeker in het bezit te stellen van een visum voor kort verblijf, heeft feitelijk geen voorlopig karakter. Uit het systeem van de wet- en regelgeving volgt dat een vreemdeling in zijn land van herkomst een visum voor kort verblijf dient aan te vragen, alvorens hij de Europese Unie (waaronder Nederland) kan inreizen. Indien thans de voorlopige voorziening wordt toegewezen zal verzoeker Nederland in kunnen reizen zodat de feitelijke situatie ontstaat die hij met zijn aanvraag beoogd heeft, terwijl verweerder nog niet op het bezwaar heeft beslist. De gevolgen van toewijzing van de voorlopige voorziening zijn dan ook onomkeerbaar. De voorzieningenrechter overweegt dat dan ook alleen in zeer bijzondere omstandigheden aanleiding kan bestaan om te bepalen dat verweerder een aanvrager gedurende de bezwaarprocedure dient te beschouwen als ware hij in het bezit van een visum.
5.2
De voorzieningenrechter overweegt dat uit zowel het dossier als uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat er nog meerdere onduidelijkheden zijn ten aanzien van de onderhavige aanvraag, zoals een eerdere afgewezen visumaanvraag in 2017 in Frankrijk en de sociale en economische binding van verzoeker met zijn land van herkomst. Het is in deze zaak dan ook niet evident dat het bezwaar kans van slagen heeft. Dat referent eerder garant heeft gestaan maakt het voorgaande niet anders. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die het toewijzen van de gevraagde voorlopige voorziening rechtvaardigen. Het bijwonen van een huwelijksfeest is in ieder geval niet als zodanig aan te merken.
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker subsidiair verzocht om de voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat verweerder binnen twee weken op het bezwaar zal beslissen. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding omdat verweerder in de gelegenheid gesteld dient te worden om een weloverwogen heroverweging in bezwaar te maken. Voorts is ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor verweerder op korte termijn een beslissing zou moeten nemen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.