ECLI:NL:RBDHA:2018:5917
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visum voor kort verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een visum voor kort verblijf had aangevraagd. De aanvraag was door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 19 februari 2018, omdat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om hem te beschouwen als ware hij in het bezit van een visum, zodat hij het huwelijksfeest van zijn neef op 28 april 2018 kon bijwonen.
Tijdens de zitting op 26 april 2018 heeft de verzoeker zijn standpunten toegelicht, waarbij hij stelde dat hij voldoende bewijs had geleverd voor zijn reisdoel en dat de afwijzing van de visumaanvraag onterecht was. De voorzieningenrechter overwoog echter dat het gevorderde geen voorlopig karakter had, omdat een vreemdeling in zijn land van herkomst een visum moet aanvragen voordat hij de EU kan inreizen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die het toewijzen van de voorlopige voorziening rechtvaardigden.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bezwaar van de verzoeker niet evident kans van slagen had en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.