ECLI:NL:RBDHA:2018:5911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
20 mei 2018
Zaaknummer
NL17.568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een minderjarige Iraanse asielzoeker met betrekking tot opvang en sociaal netwerk in Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser van Iraanse nationaliteit. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij in Iran geen opvang of sociaal netwerk heeft na de dood van zijn ouders in 2012. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag afgewezen, omdat de verklaringen van eiser over zijn situatie in Iran ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, inclusief de verklaringen van eiser en de informatie van sociale media. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Iran geen opvang heeft en dat hij niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat vanwege de politieke activiteiten van zijn ouders. Eiser heeft ook geen bewijs geleverd dat zijn atheïsme hem in Iran in gevaar zou brengen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de belangen van het kind niet tot een verblijfsvergunning kunnen leiden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.568

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Collet),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma).

ProcesverloopBij besluit van 10 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 2000. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn ouders op 4 maart 2012 om het leven zijn gebracht vanwege hun politieke activiteiten. De broer van eiser, [broer], is drugsverslaafd en heeft eiser na de dood van hun ouders slecht behandeld en mishandeld. In Iran is er geen adequate opvang en zijn er geen familieleden die voor hem kunnen zorgen. De tante van zijn vader is ziek en niet in staat voor hem te zorgen en de tantes van zijn moeders kant willen niet voor hem zorgen. Van zijn moederszijde heeft eiser een halfbroer, [halfbroer], en een halfzus, [halfzus], maar hij heeft hen nog nooit gezien. Eiser heeft gedurende enige tijd een zwervend bestaan geleden. Vervolgens is eiser naar Nederland gekomen om te wonen bij zijn oom [oom], die ingevolge Iraans recht de voogdij over hem heeft. Na één jaar bij zijn oom te hebben verbleven heeft eiser Nederland noodgedwongen moeten verlaten nu aan hem geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) is verleend voor verblijf bij zijn oom. Na zijn terugkeer heeft eiser nog zeven à acht maanden in Iran verbleven, maar het is hem daar niet gelukt om een stabiele verblijfsplaats te verkrijgen. Eiser is vervolgens weer naar Nederland gekomen en heeft in juni 2015 een asielaanvraag ingediend. Daarbij heeft eiser ook verklaard atheïst te zijn en daarom niet terug te kunnen naar zijn land van herkomst.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen als ongegrond. Verweerder volgt dat de ouders van eiser op 4 maart 2012 zijn overleden. Verweerder acht echter eisers verklaringen over de opvang, het sociale vangnet en de levensomstandigheden na de dood van zijn ouders niet geloofwaardig. Verweerder acht het bevreemdend dat de broer van eiser, die religieus en “dé moslim” van het gezin zou zijn, verslaafd is aan drugs nu voor moslims dit als “haram” wordt gezien. Daarbij merkt verweerder op dat dit te meer klemt nu eiser heeft verklaard dat zijn broer bij de Islamitische Militie [Islamitische Militie] drugsverslaafd zou zijn geworden. Verder meent verweerder dat uit de facebookpagina’s van eiser, zijn oom, zijn broer, zijn halfbroer en zijn halfzus een heel ander beeld naar voren komt. Zo is de broer van eiser volgens Facebook bestuursvoorzitter bij [bedrijf], hetgeen niet overeenkomt met het beeld van een drugsverslaafde. Voorts hebben eiser en zijn broer contact gehad via Facebook en blijkt uit de foto’s dat zij recent voor eisers vertrek naar Nederland in 2013 elkaar hebben gezien. Ook zijn op Facebook foto’s te vinden waarop eiser met zijn halfbroer en halfzus op de luchthaven staat, hetgeen niet rijmt met de verklaring van eiser dat hij hen niet kent. Verder wekken de foto’s en berichten op diverse facebookpagina’s niet de indruk dat eiser in Iran een verschrikkelijk leven zou hebben geleid. Ten aanzien van de politieke activiteiten van eisers ouders, overweegt verweerder dat niet gebleken is dat eiser hierdoor zelf in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan, dan wel hierdoor problemen heeft ondervonden. Over eisers gestelde atheïsme merkt verweerder op dat niet gebleken is dat eiser bij terugkeer hierdoor problemen zou ondervinden nu hij stelt zijn hele leven atheïst te zijn, nooit problemen te hebben ondervonden en verklaard heeft niet te willen uiten of zeggen dat hij atheïst is. Verweerder stelt zich tot slot op het standpunt dat de belangen van het kind in dit geval niet tot het verlenen van een verblijfsvergunning kunnen leiden. Ook komt eiser niet in aanmerking voor een ambtshalve verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het Verdrag betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiser stelt zich op het standpunt dat de informatie van Facebook onjuiste informatie bevat en een onvolledige weergave geeft van de feiten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de gemachtigde van verweerder een uitgebreid onderzoeksrapport overgelegd, waarin verslag wordt gedaan van nader onderzoek dat in maart 2017 en eind november tot begin december 2017 in Iran heeft plaatsgevonden. In Iran is door middel van gesprekken met verschillende personen nadere informatie vergaart over de elementen van eisers asielrelaas. Uit het onderzoeksrapport volgt dat eiser in Iran geen sociaal vangnet heeft en dat alleen zijn oom in Nederland voor hem kan zorgen. Ook blijkt uit het onderzoeksrapport dat de broer van eiser nooit bij het bedrijf [bedrijf] heeft gewerkt. Eiser merkt verder op dat hij bij de bezoeken aan de luchthaven niet heeft beseft dat hij daar met zijn halfbroer en halfzus was. Ten aanzien van het voogdijschap van zijn oom wordt aangevoerd dat dit in Iran gelijk staat aan adoptie, waardoor eiser en zijn oom tot elkaar staan als vader en zoon. Eiser doet een beroep op artikel 8 van het EVRM nu hij een alleenstaande minderjarige asielzoeker is die alleen in Nederland familie heeft die voor hem kan zorgen. Tot slot voert eiser aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen nu verweerder naar een doel heeft toe geredeneerd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat hij zelf tweemaal naar Iran is geweest om daar onderzoek te doen en dat hij zijn bevindingen heeft neergelegd in het in beroep overgelegde onderzoeksrapport. De rechtbank overweegt dienaangaande dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat niet geverifieerd kan worden of de personen waarmee de gemachtigde van eiser heeft gesproken en die op de foto’s in het onderzoeksrapport staan ook daadwerkelijk de personen zijn die zij stellen te zijn. Dat de gemachtigde van eiser ter zitting heeft verklaard dat hij in Iran de identiteitsdocumenten van deze personen heeft gecontroleerd en geverifieerd, doet hier niet aan af. Ook is niet te verifiëren of de personen daadwerkelijk hetgeen hebben verklaard wat in het onderzoeksrapport is te lezen. Zo bevat het onderzoeksrapport geen ondertekende getuigenverklaringen. De rechtbank overweegt verder dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat door familie afgelegde verklaringen niet afkomstig zijn uit objectieve bron. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het onderzoeksrapport niet de door eiser gewenste waarde kan worden gehecht.
4.2
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet ten onrechte eisers verklaringen over opvang, het sociale vangnet en de levensomstandigheden na de dood van zijn ouders niet aannemelijk heeft geacht. Verweerder heeft het bevreemdend mogen achten dat eiser heeft verklaard dat zijn broer [broer] religieus is en “dé moslim” van het gezin was, terwijl eiser ook heeft verklaard dat [broer] drugsverslaafd was. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte van belang geacht dat [broer] lid was van een Islamitische Militie genaamd [Islamitische Militie], hetgeen niet strookt met een drugsverslaving. Ook heeft verweerder eisers verklaring dat [broer] door het lidmaatschap van [Islamitische Militie] drugsverslaafd is geworden ongerijmd mogen achten. Verder heeft verweerder niet ten onrechte de informatie op de facebookpagina’s van eiser en zijn familieleden aan eiser tegengeworpen. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijzen dat de verklaring van eiser dat hij zijn halfbroer en halfzus niet zou kennen onwaar blijkt te zijn nu eiser samen met hen op de foto staat. Eisers verklaring dat hij niet wist dat de personen zijn halfbroer en halfzus waren en dat [broer] hen heeft meegenomen naar het vliegveld om indruk te maken op een meisje, heeft verweerder niet ten onrechte bevreemdend geacht en geeft daarom geen verklaring ten aanzien van dit punt. Daarnaast wijst verweerder er terecht op dat de data waarop de foto’s die op het vliegveld gemaakt zijn op Facebook zijn geplaatst, namelijk 31 juli 2013 en augustus 2014, sterk overeenkomen met de data waarop eiser voor de eerste keer naar Nederland is vertrokken en weer teruggekeerd is naar Iran. Bovendien blijkt uit de foto’s, waarop eiser samen met zijn broer te zien is, dat eiser kort voor zijn vertrek uit Iran contact had met zijn broer. Dit komt niet overeen met het beeld dat eiser schetst over de band met zijn broer. De rechtbank volgt eisers stelling dat informatie op Facebook geen volledige weergave van de feiten vormt, maar dit doet er niet aan af dat eisers verklaringen niet te rijmen zijn met de informatie die op Facebook te vinden is. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser in Iran geen opvang of sociaal netwerk heeft.
4.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser in aanvulling op de ingediende beroepsgronden voorts aangevoerd dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft omdat de ouders van eiser actief waren in de monarchistische beweging en dat zij om die reden om het leven zijn gebracht. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser benadrukt dat eiser geen moslim is en dat eiser hier in Iran problemen mee kan krijgen.
4.4
De rechtbank overweegt dat de beroepsgrond dat eisers ouders vanwege politieke redenen om het leven zijn gebracht, wat daar ook van zij, niet slaagt nu uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij zelf hier negatieve consequenties van heeft ondervonden. Ook heeft eiser zelf verklaard geen politieke activiteiten te verrichten. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij door de politieke activiteiten van zijn ouders in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan.
4.5
Ten aanzien van eisers geloof, overweegt de rechtbank dat eiser heeft verklaard zijn hele leven al atheïst te zijn. Ook heeft eiser verklaard dat hij hierdoor geen problemen heeft ondervonden met de autoriteiten. Verder heeft eiser in het aanvullend gehoor verklaard dat hij niet wilt uiten of wilt zeggen dat hij atheïst is en dat hij dit niet hoeft over te dragen op anderen. Eiser heeft dan ook geen verklaringen afgelegd waaruit blijkt dat hij bij terugkeer vanwege zijn gestelde atheïsme een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft dan ook mogen overwegen dat eisers gestelde atheïsme niet kan leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel.
4.6
De rechtbank overweegt voorts dat het beroep op artikel 8 EVRM niet slaagt. Verweerder verwijst in dit kader terecht naar de beschikking van 9 oktober 2014 waarin het bezwaar van eiser tegen het besluit om geen mvv aan hem te verlenen ongegrond is verklaard. In deze beschikking heeft verweerder de belangen in het kader van artikel 8 EVRM reeds betrokken. Niet gesteld noch gebleken is dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 EVRM te verlenen. De stelling dat voor eiser alleen in Nederland familie aanwezig is die voor hem kan zorgen, kan hier niet aan afdoen nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen opvang of een sociaal netwerk aanwezig is in zijn land van herkomst. Eisers stelling dat zijn oom voogdij heeft en dat dit in Iran gelijk staat aan adoptie, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.7
Ten aanzien van de stelling dat verweerder naar een doel heeft toe geredeneerd, overweegt de rechtbank dat dit betoog niet nader is onderbouwd. De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel