ECLI:NL:RBDHA:2018:5872
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overeenkomst met Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de stelling dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser had hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 9 mei 2018, waar de zaak tezamen met een andere zaak werd behandeld, werd vastgesteld dat eiser op 28 januari 2018 een asielaanvraag had ingediend en dat hij op 16 december 2017 Italië was ingereisd. De Italiaanse autoriteiten hadden niet tijdig gereageerd op het verzoek om eiser terug te nemen, waardoor er een fictief claimakkoord was ontstaan per 1 april 2018. De rechtbank overwoog dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Italië zich aan internationale verplichtingen houdt, tenzij eiser kon aantonen dat er ernstige tekortkomingen waren in het asiel- en opvangsysteem in Italië.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat er een reëel risico bestond op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij overdracht aan Italië. De rechtbank oordeelde dat de rapporten die eiser had ingediend geen wezenlijk ander beeld gaven dan eerder door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beoordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd digitaal ondertekend en bekendgemaakt, met de mogelijkheid voor eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.