ECLI:NL:RBDHA:2018:5867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
NL18.7760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft eiseres, een asielzoekster, beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit is genomen op de grond dat Slowakije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiseres heeft haar aanvraag op 25 september 2017 ingediend, maar de Slowaakse autoriteiten hebben op 12 februari 2018 bevestigd dat zij de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag op zich nemen. Eiseres heeft aangevoerd dat de beslissing van verweerder te laat is genomen en dat er een dwangsom verschuldigd is, verwijzend naar artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de termijn voor de beslissing niet onredelijk lang is geweest, aangezien de Slowaakse autoriteiten tijdig hebben gereageerd op het verzoek om terugname. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen reden is om aan te nemen dat Slowakije zijn internationale verplichtingen niet nakomt, en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van de Staatssecretaris in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.7760

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Slowakije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.7761, plaatsgevonden op 9 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Kurdyan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 25 september 2017 heeft eiseres een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat aan eiseres een Litouws visum is verstrekt, geldig van 16 september 2017 tot 27 september 2017, afgegeven door de autoriteiten van Litouwen in vertegenwoordiging van de autoriteiten van Slowakije. Gelet hierop heeft verweerder de Slowaakse autoriteiten verzocht de asielaanvraag van eiseres aan zich te trekken. De autoriteiten van Slowakije hebben middels het claimakkoord van 12 februari 2018 laten weten dat zij de verantwoordelijkheid nemen voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
Vanwege het uitblijven van een besluit op de aanvraag van eiseres, heeft eiseres verweerder bij brief van 27 maart 2018 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland bij Slowakije een verzoek om terugname gedaan. Slowakije heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres heeft primair aangevoerd dat verweerder met het besluit van 19 april 2018 te laat op haar aanvraag heeft beslist en daarom een dwangsom verschuldigd is. Eiseres wijst hierbij op het bepaalde in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2016 (zaaknummer NL16.307). Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat ten aanzien van Slowakije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, nu de Slowaakse autoriteiten zich verzetten tegen opname van asielzoekers uit andere Europese lidstaten en aangeven zich niet te houden aan allocatie-afspraken met andere Europese landen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
Op grond van het zesde lid van artikel 42 vangt, indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid, aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. De rechtbank overweegt dat in geval van een Dublin-claim, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1367), de procedure niet onredelijk lang mag duren.
In dit geval heeft verweerder gelet op de verklaringen van eiseres ten tijde van haar gehoor op 27 september 2017 eerst de Litouwse autoriteiten benaderd voor een overnameverzoek. Onweersproken is dat op 11 december 2017 Litouwen heeft laten weten dat aan eiseres een visum voor Slowakije heeft verstrekt. Daarna heeft verweerder de Slowaakse autoriteiten op 15 december 2017 verzocht eiseres terug te nemen op grond van artikel 12, tweede en derde lid, van de Dublinverordening. De Slowaakse autoriteiten hebben dit verzoek op 12 februari 2018 aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat deze termijn niet onredelijk lang is.
Nu geen sprake is van een aanvraag waarvoor Nederland verantwoordelijk is, is artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000, zoals door verweerder gemotiveerd overwogen, niet van toepassing. Verweerder is daarom niet in gebreke geweest een besluit te nemen op het moment van de ingebrekestelling en verweerder hoeft daarom evenmin een dwangsom te betalen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel ervan uit mag gaan dat Slowakije zijn verdragsverplichtingen nakomt. De enkele omstandigheid dat Slowakije zich bij het Hof heeft verzet tegen de verdeling van asielzoekers uit Italië en Griekenland over andere lidstaten van Europa biedt in dit verband op zichzelf geen grond voor het oordeel dat verweerder om die reden het verzoek van eiseres om internationale bescherming in behandeling moet nemen. Slowakije is net als Nederland partij bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en is gebonden aan de asielrechtelijke Europese richtlijnen. Met de acceptatie van het terugnameverzoek hebben de autoriteiten van Slowakije toegezegd het asielverzoek van eiseres in behandeling te zullen nemen. Nu eiseres geen stukken heeft overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat verweerder jegens Slowakije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan omdat Slowakije zich in de praktijk niet houdt aan zijn internationale verplichtingen, slaagt het beroep van eiser op het arrest M.S.S. niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel