Overwegingen
1. Eiser is van Venezolaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft op 3 februari 2018 een asielaanvraag ingediend. Aan die aanvraag ligt het volgende ten grondslag. Eiser heeft in zijn jeugd een paar jaar in Colombia gewoond bij zijn moeder en later op een internaat. Eiser verbleef in Venezuela tussen 2010 en 2018 en werkte daar als arts. Eiser werd in die periode een paar keer door de paramilitaire groepering de ‘Colectivos’ (hierna: de groepering) meegenomen en gedwongen om medische hulp te verlenen en schotwonden te behandelen. Ze weten alles van hem en kunnen hem in Colombia makkelijk traceren. Eiser vreest voor deze groepering, die vanuit het grensgebied tussen Venezuela en Colombia opereert.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat Colombia voor hem als veilig derde land kan worden beschouwd.
3. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd.
5. In artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), dat de implementatie is van artikel 38 van Richtlijn 2013/32/EU (PB 2013, L 180; hierna: de Procedurerichtlijn), artikel 3.37e van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV), en in paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), is nader uitgewerkt wanneer een land als veilig derde land kan worden aangemerkt.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 december 2017 (201609584/1/V3) volgt dat verweerder allereerst moet beoordelen of (op basis van algemene bronnen of verklaringen van eiser) aannemelijk is dat de vreemdeling in beginsel tot het betreffende land zal worden toegelaten. In dit geval is de stelling van verweerder dat eiser vanwege de nationaliteit van zijn ouders de Colombiaanse nationaliteit kan verkrijgen en dat het daarom aannemelijk is dat hij in beginsel tot Colombia zal worden toegelaten, niet bestreden. Eiser met de enkele stelling dat hij de Colombiaanse nationaliteit niet wil aanvragen niet aannemelijk gemaakt dat mogelijkheden om toegang te krijgen niet aanwezig zijn.
7. Vervolgens dient verweerder te beoordelen of de band van een vreemdeling met dat land zodanig is dat het voor hem redelijk is daar naartoe te gaan en of aannemelijk is dat hij niet wordt toegelaten tot dat land. In dit geval heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat die band er is, gelet op de volgende omstandigheden:
- de moeder van eiser bezit de Colombiaanse nationaliteit
- zijn overleden vader had de Colombiaanse nationaliteit
- eiser heeft daar gewoond en op de middelbare school gezeten
- de moeder van eiser verblijft in Colombia
- uit de verklaringen en het paspoort van eiser is gebleken dat hij er regelmatig naar toe is gereisd en verbleef (voor familiebezoek).
Met de stelling dat de band met zijn moeder niet goed is en dat hij daar in een andere levensfase - waarin zijn homoseksuele gerichtheid nog geen rol speelde - verbleef, is eiser er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd te weerleggen dat de hiervoor bedoelde band er is. Voor zover eiser stelt dat verweerder ten onrechte niet heeft doorgevraagd over zijn verblijf in Colombia, wordt dat niet gevolgd. De rechtbank verwijst daartoe onder meer naar pagina 9 van het eerste gehoor waar verklaringen van eiser over zijn verblijf bij zijn Colombiaanse moeder en zijn middelbare schooltijd in Colombia zijn vermeld. Niet is gebleken dat verweerder over onvoldoende informatie beschikte om een afgewogen oordeel te kunnen geven over dit punt.
8. Tenslotte dient verweerder te beoordelen of een vreemdeling wordt behandeld overeenkomstig de vereisten waaraan een veilig derde land moet voldoen (genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb). Verweerder heeft zich onder verwijzing naar diverse in het bestreden besluit genoemde algemene bronnen deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat dit het geval is. De vrees van eiser voor problemen met de groepering in Colombia betreft verder een niet nader onderbouwd vermoeden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij wordt gezocht of dat hij hiervoor heeft te vrezen. De stelling ter zitting dat zijn moeder in Colombia onlangs door hen is benaderd en is gevraagd naar de verblijfsplaats van eiser, is daartoe onvoldoende. Eiser heeft voorts niet gemotiveerd bestreden dat hij de hulp van de autoriteiten kan inroepen bij problemen. Het standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten van de groepering zich uitstrekken tot geheel Colombia, is onvoldoende gemotiveerd bestreden. Verweerder heeft zich verder ten aanzien van de stelling van eiser dat zijn homoseksuele gerichtheid onvoldoende door verweerder is beoordeeld, terecht op het standpunt gesteld dat homoseksualiteit is gelegaliseerd en dat niet is gebleken dat eiser vanwege zijn gestelde homoseksuele gerichtheid problemen heeft ondervonden in Colombia. De met stukken onderbouwde stelling van eiser dat LHBT in Colombia een slechte positie hebben, is in dit kader onvoldoende om aan te nemen dat voor eiser een risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw bestaat. Ten aanzien van de in beroep door eiser overgelegde stukken overweegt de rechtbank dat die zien op Venezolanen die zich naar Colombia begeven om asiel aan te vragen en derhalve niet op de situatie van eiser, van wie niet in geschil is dat hij de Colombiaanse nationaliteit kan krijgen.
9. De conclusie luidt dat verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.