ECLI:NL:RBDHA:2018:5818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
NL18.7006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Venezolaanse eiser met betrekking tot veilig derde land Colombia

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Venezolaanse eiser, die op 3 februari 2018 een aanvraag indiende. De eiser heeft in zijn jeugd enige tijd in Colombia gewoond en vreesde voor vervolging door de paramilitaire groepering 'Colectivos' in Venezuela. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk, omdat Colombia als veilig derde land werd beschouwd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de band van de eiser met Colombia en de mogelijkheid van toelating tot dat land. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in Colombia zou worden toegelaten, gezien zijn familiebanden en eerdere verblijven daar. De rechtbank concludeerde dat de vrees van de eiser voor de groepering niet voldoende onderbouwd was en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet-ontvankelijk was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.7006

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 april 2018 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen C.M.E. Begthel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Venezolaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft op 3 februari 2018 een asielaanvraag ingediend. Aan die aanvraag ligt het volgende ten grondslag. Eiser heeft in zijn jeugd een paar jaar in Colombia gewoond bij zijn moeder en later op een internaat. Eiser verbleef in Venezuela tussen 2010 en 2018 en werkte daar als arts. Eiser werd in die periode een paar keer door de paramilitaire groepering de ‘Colectivos’ (hierna: de groepering) meegenomen en gedwongen om medische hulp te verlenen en schotwonden te behandelen. Ze weten alles van hem en kunnen hem in Colombia makkelijk traceren. Eiser vreest voor deze groepering, die vanuit het grensgebied tussen Venezuela en Colombia opereert.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat Colombia voor hem als veilig derde land kan worden beschouwd.
3. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd.
5. In artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), dat de implementatie is van artikel 38 van Richtlijn 2013/32/EU (PB 2013, L 180; hierna: de Procedurerichtlijn), artikel 3.37e van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV), en in paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), is nader uitgewerkt wanneer een land als veilig derde land kan worden aangemerkt.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 december 2017 (201609584/1/V3) volgt dat verweerder allereerst moet beoordelen of (op basis van algemene bronnen of verklaringen van eiser) aannemelijk is dat de vreemdeling in beginsel tot het betreffende land zal worden toegelaten. In dit geval is de stelling van verweerder dat eiser vanwege de nationaliteit van zijn ouders de Colombiaanse nationaliteit kan verkrijgen en dat het daarom aannemelijk is dat hij in beginsel tot Colombia zal worden toegelaten, niet bestreden. Eiser met de enkele stelling dat hij de Colombiaanse nationaliteit niet wil aanvragen niet aannemelijk gemaakt dat mogelijkheden om toegang te krijgen niet aanwezig zijn.
7. Vervolgens dient verweerder te beoordelen of de band van een vreemdeling met dat land zodanig is dat het voor hem redelijk is daar naartoe te gaan en of aannemelijk is dat hij niet wordt toegelaten tot dat land. In dit geval heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat die band er is, gelet op de volgende omstandigheden:
- de moeder van eiser bezit de Colombiaanse nationaliteit
- zijn overleden vader had de Colombiaanse nationaliteit
- eiser heeft daar gewoond en op de middelbare school gezeten
- de moeder van eiser verblijft in Colombia
- uit de verklaringen en het paspoort van eiser is gebleken dat hij er regelmatig naar toe is gereisd en verbleef (voor familiebezoek).
Met de stelling dat de band met zijn moeder niet goed is en dat hij daar in een andere levensfase - waarin zijn homoseksuele gerichtheid nog geen rol speelde - verbleef, is eiser er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd te weerleggen dat de hiervoor bedoelde band er is. Voor zover eiser stelt dat verweerder ten onrechte niet heeft doorgevraagd over zijn verblijf in Colombia, wordt dat niet gevolgd. De rechtbank verwijst daartoe onder meer naar pagina 9 van het eerste gehoor waar verklaringen van eiser over zijn verblijf bij zijn Colombiaanse moeder en zijn middelbare schooltijd in Colombia zijn vermeld. Niet is gebleken dat verweerder over onvoldoende informatie beschikte om een afgewogen oordeel te kunnen geven over dit punt.
8. Tenslotte dient verweerder te beoordelen of een vreemdeling wordt behandeld overeenkomstig de vereisten waaraan een veilig derde land moet voldoen (genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb). Verweerder heeft zich onder verwijzing naar diverse in het bestreden besluit genoemde algemene bronnen deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat dit het geval is. De vrees van eiser voor problemen met de groepering in Colombia betreft verder een niet nader onderbouwd vermoeden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij wordt gezocht of dat hij hiervoor heeft te vrezen. De stelling ter zitting dat zijn moeder in Colombia onlangs door hen is benaderd en is gevraagd naar de verblijfsplaats van eiser, is daartoe onvoldoende. Eiser heeft voorts niet gemotiveerd bestreden dat hij de hulp van de autoriteiten kan inroepen bij problemen. Het standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten van de groepering zich uitstrekken tot geheel Colombia, is onvoldoende gemotiveerd bestreden. Verweerder heeft zich verder ten aanzien van de stelling van eiser dat zijn homoseksuele gerichtheid onvoldoende door verweerder is beoordeeld, terecht op het standpunt gesteld dat homoseksualiteit is gelegaliseerd en dat niet is gebleken dat eiser vanwege zijn gestelde homoseksuele gerichtheid problemen heeft ondervonden in Colombia. De met stukken onderbouwde stelling van eiser dat LHBT in Colombia een slechte positie hebben, is in dit kader onvoldoende om aan te nemen dat voor eiser een risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw bestaat. Ten aanzien van de in beroep door eiser overgelegde stukken overweegt de rechtbank dat die zien op Venezolanen die zich naar Colombia begeven om asiel aan te vragen en derhalve niet op de situatie van eiser, van wie niet in geschil is dat hij de Colombiaanse nationaliteit kan krijgen.
9. De conclusie luidt dat verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.