ECLI:NL:RBDHA:2018:5773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
09/827588-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop tijdens straatrace met hoge snelheid

Op 17 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] naar aanleiding van een dodelijk verkeersongeval dat plaatsvond op 23 september 2017 te Rijswijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag tijdens een straatrace, waarbij de verdachte met een snelheid van 93 km/u reed, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/u was. Het ongeval resulteerde in de dood van de fietser [slachtoffer]. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor de toepassing van het jeugdstrafrecht, aangezien de verdachten geen 'first offenders' waren en het feit zeer ernstig was. De rechtbank legde aan beide verdachten een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaren. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, omdat de verdachten in nauwe en bewuste samenwerking handelden tijdens de straatrace. De rechtbank weigerde de kwalificatie van roekeloosheid, maar kwalificeerde het rijgedrag als zeer onvoorzichtig en onoplettend, in lijn met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827588-17
Datum uitspraak: 17 mei 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 januari 2018 en 3 mei 2018 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Kortekaas en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. P.B. Spaargaren, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 september 2017 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander, namelijk [medeverdachte] , als bestuurder van een motorrijtuig (een auto van het merk Peugeot) daarmede rijdende over de weg, de Generaal Spoorlaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, namelijk doordat hij roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] (bestuurder van een auto van het merk Volkswagen), in strijd met het bepaalde in artikel 10 van de Wegenverkeerswet tijdens een straatrace/snelheidwedstrijd, heeft gereden met een snelheid die (veel) hoger lag dan de ter plaatse toegestane 50 km/u, namelijk met een snelheid van (minstens) 93 km/u, althans met een voor de situatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of zijn snelheid niet of onvoldoende heeft aangepast aan die wegsituatie en/of niet zijn voertuig tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het overstekende verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, tengevolge waarvan hij, verdachte met zijn auto tegen de bestuurder van een fiets, te weten [slachtoffer] , is aangereden waardoor die [slachtoffer] werd gedood, terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij en/of zijn medeverdachte een krachtens deze wet (de Wegenverkeerswet 1994) vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Deze zaak gaat over een ongeval dat heeft plaatsgehad op 23 september 2017 te Rijswijk, waarbij de [slachtoffer] is overleden.
Daarbij kunnen de volgende feiten op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Die dag omstreeks 19:21 uur kreeg [verbalisant 1] een melding binnen van een verkeersongeval dat omstreeks 19:17 uur had plaatsgevonden op de Generaal Spoorlaan 10 te Rijswijk. Het betrof een aanrijding tussen een auto en een fietser als gevolg waarvan de fietser, te weten de [slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer) is overleden. [2]
De verdachte [verdachte] (verder: [verdachte] ) en de verdachte [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ) zijn bekenden van elkaar. Zij bevonden zich voorafgaand aan het ongeval beiden rijdend in een auto in de buurt van winkelcentrum De Boogaard in Rijswijk. [verdachte] reed in een blauwe Peugeot 306 met [kenteken 1] (hierna: de Peugeot) en [medeverdachte] reed in de auto van zijn vader [naam] , te weten een zwarte Volkswagen Golf met [kenteken 2] . [verdachte] zat alleen in de auto. Bij [medeverdachte] in de auto bevonden zich op de bijrijdersstoel zijn neef, [getuige 4] , en op de zitplaats achter de bijrijdersstoel [getuige 1] . Getuige [getuige 1] heeft met zijn mobiele telefoon (een deel van) de rit gefilmd, waaronder het incident. Hij heeft de opname na het incident, maar voor zijn oproeping als getuige, gewist. [verdachte] en [medeverdachte] zijn beiden beginnend bestuurders.
Vaststaat dat [verdachte] en [medeverdachte] beiden zijn gestopt bij de BP ter plekke, waar [verdachte] heeft getankt. Vervolgens zijn zij beiden gestopt bij een pinautomaat van ING, waar alle personen uit de auto’s zijn gestapt en [medeverdachte] geld heeft gepind. [verdachte] en [medeverdachte] vervolgden hun weg, beiden in de richting van de Generaal Spoorlaan. Zij reden op respectievelijk de rechter- en linker rijstrook, haalden elkaar in en wisselden niet van rijstrook. Bij de kruising van de Generaal Spoorlaan met de Huis te Landelaan stond [medeverdachte] voorgesorteerd om linksaf te slaan, terwijl [verdachte] stond voorgesorteerd op de rijstrook voor rechtdoor, dat wil zeggen rechts van [medeverdachte] . [verdachte] verplaatste zijn auto vervolgens naar de rijstrook voor rechtsaf. Toen het verkeerslicht groen werd, hebben beiden kennelijk rechtdoor hun weg vervolgd op de Generaal Spoorlaan. [3]
Uit onderzoek is het volgende gebleken.
Op de kruising van de Generaal Spoorlaan met de Huis te Landelaan straalde het verkeerslicht voor de richtingen rechtdoor en rechtsaf groen licht uit. [medeverdachte] , die stond voorgesorteerd om linksaf te slaan, reed rechtdoor en negeerde hierbij de verplichte rijrichting om linksaf te gaan, daarbij feitelijk ook het rode verkeerslicht voor linksaf negerend. [verdachte] reed bij het stoplicht ook rechtdoor. Op de Generaal Spoorlaan reed [medeverdachte] op de linker rijstrook en [verdachte] op de rechter rijstrook, in de richting van de Lindelaan. Het slachtoffer wilde ter hoogte van de Huys te Wervelaan met zijn fiets de Generaal Spoorlaan oversteken. Op dat moment kwam [medeverdachte] op de linker rijstrook aanrijden, waarop het slachtoffer een stap achteruit deed en waarschijnlijk is omgedraaid met zijn fiets. [medeverdachte] reed het slachtoffer voorbij. Het slachtoffer kwam door zijn manoeuvre op de rechter rijstrook terecht waar [verdachte] reed en werd door [verdachte] aangereden. Het slachtoffer kwam hierdoor ten val en is – als gevolg van de aanrijding – ter plekke overleden. [medeverdachte] is na het ongeval gestopt en enkele ogenblikken daarna doorgereden. [4] [5]
Uit onderzoek naar de snelheid van de Peugeot met behulp van het op het wegdek afgetekende remblokkeerspoor is gebleken dat de Peugeot op het moment van aftekening van het remblokkeerspoor op het wegdek een snelheid had van 93 kilometer per uur (km/u). Uit de berekening is voorts gebleken dat als de Peugeot de ter plaatste toegestane maximumsnelheid van 50 km/u had gereden, hij 26,3 meter voor de plaats confrontatie tot stilstand zou zijn gekomen. [6]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of sprake is van schuld van de verdachte aan het verkeersongeval. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de mate van schuld kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk of zeer onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag, dan wel als roekeloosheid. Voorts dient de rechtbank te beoordelen of het feit tezamen en in vereniging is begaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding ten laste gelegde en het rijgedrag van de verdachte en de medeverdachte, bestaande uit het houden van een straatrace, te kwalificeren als zeer onvoorzichtig. Volgens de officier van justitie dient de verdachte derhalve partieel te worden vrijgesproken van het onderdeel roekeloosheid.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte te hard heeft gereden en schuld heeft gehad aan het ongeluk in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), maar dat deze schuld dient te worden gekwalificeerd als
zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad kan in de onderhavige zaak niet worden gesproken van roekeloosheid. Volgens de verdediging kan dit vooral uit de feitelijke toedracht worden afgeleid. Er is geen sprake geweest van een straatrace tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Er is niets bekend over eventuele (al dan niet stilzwijgende) afspraken, verbaal of non-verbaal tussen de verdachte en de medeverdachte. Zij hebben wel beiden hard gereden, maar daarmee is nog geen sprake van een straatrace in de zin van art. 10 WVW 1994. Dat de verdachte (veel) te hard heeft gereden staat vast. Dit is echter de enige verkeersovertreding die hij heeft begaan. Zelfs al zou sprake zijn geweest van een wedstrijdmatig karakter, dan nog kan niet worden gesproken van roekeloosheid, gelet op het geheel van de gedragingen. De verdachte heeft te hard gereden over een afstand van 650 meter. Ook de externe omstandigheden spelen een rol, namelijk dat het slachtoffer een onverwachte en onvoorzienbare handeling verrichte door halverwege om te keren met zijn fiets. De verdachte is zich niet bewust geweest van de mogelijkheid van die handeling. De verdachte dient derhalve partieel te worden vrijgesproken van het strafverzwarende onderdeel roekeloosheid.
Nu de verdediging van mening is dat geen sprake is geweest van een straatrace, kan volgens de verdediging ook het onderdeel medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen worden. Er was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De verdachte dient ook van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Straatrace?
Voor de vraag of sprake is van schuld van de verdachte aan het verkeersongeval, en zo ja, in welke mate, is van belang of sprake was van een straatrace tussen [verdachte] en [medeverdachte] en of daarmee een verkeersovertreding – een wedstrijdverbod – als bedoeld in art. 10 WVW 1994 is begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zoals eerder overwogen staat niet ter discussie dat [verdachte] vlak voor het ongeval 93 km/u reed. Dit heeft hij ook bekend. [7] [medeverdachte] heeft verklaard dat hij 70 of 80 km/u reed. [8] In ieder geval is gebleken dat de maximumsnelheid van 50 km/u door zowel [verdachte] als [medeverdachte] fors is overschreden. Dat dit in het geval van [medeverdachte] enkel was omdat hij de auto die voor het stoplicht rechts van hem stond opgesteld wilde inhalen zonder deze auto af te snijden, verwerpt de rechtbank. Zonder uitleg, die ontbreekt, is niet aannemelijk dat een dergelijke manoeuvre ook verderop nog leidt tot een dergelijk hoge snelheid. Ook de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] , inhoudende dat zij niet aan het straatracen waren met elkaar, acht de rechtbank ongeloofwaardig op grond van de volgende – tien – getuigenverklaringen.
Getuige [getuige 2]
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij bij het verkeerslicht op de kruising Generaal Spoorlaan/Huis te Landelaan stond en zag dat een blauwe Peugeot 306 een stukje achteruit reed om naast een andere auto te gaan staan. Hij zag dat beide auto’s hard wegreden toen het licht op groen ging. Vervolgens zag hij het ongeval. De vrouw van de getuige is het slachtoffer gaan reanimeren terwijl de getuige 112 belde. De auto’s waren volgens de getuige duidelijk aan het racen. [9]
Getuige [getuige 3]
Getuige T.M.S. [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat hij in de middenberm stond op de Generaal Spoorlaan. Hij hoorde het harde geluid van piepende banden. Toen hij omkeek zag hij uit de richting van de Huis te Landelaan twee auto’s naast elkaar rijden. Verderop zag hij het ongeval. De getuige had het idee dat de auto’s met elkaar aan het racen waren. De auto’s hadden een zeer hoge snelheid, vermoedelijk 80 km/u of hoger. De auto van het merk Volkswagen stopte even en reed daarna met hoge snelheid verder. [10]
Getuige [getuige 3] heeft later bij de rechter-commissaris verklaard dat hij twee auto’s hoorde die aan het racen waren. Hij hoorde de auto’s heel hard remmen. Hij hoorde hoge toeren, piepende banden, een knal en daarna weer piepende banden. De getuige hoorde bij beide auto’s piepende banden. De auto’s reden echt naast elkaar. Zij reden tegen elkaar op, gaven veel gas en daagden elkaar uit. Ze waren elkaar aan het seinen toen ze aankwamen en toen ze stilstonden. De wijze waarop geremd moest worden, wijst er volgens de getuige op dat er sprake was van niet normaal remmen. Ook op basis van het geluid van de auto’s was merkbaar dat zij aan het racen waren. Dit geluid kan niet alleen te wijten zijn geweest aan een kapotte uitlaat. [11]
Getuige [getuige 1]
Getuige [getuige 1] zat op de achterbank in de auto bij [medeverdachte] . Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij voorop reden en dat die andere auto hen rechts wilde inhalen, maar hen niet voorbij heeft kunnen rijden. Zij reden steeds voor die andere auto. [12]
Getuige [getuige 4]
Getuige [getuige 4] zat op de bijrijdersstoel in de auto bij [medeverdachte] en heeft bij de politie verklaard dat zij best een aardige afstand 70 of 80 km/u reden. [13]
Getuige [getuige 5]
Getuige [getuige 5] heeft bij de politie verklaard dat hij het geluid van optrekkende auto’s of motoren hoorde en twee auto’s aan zag komen. Zij reden naast elkaar en hij zag direct dat zij veel te hard reden, ongeveer 90 km/u. Vervolgens zag de getuige het ongeval. Vlak voor de klap zag en hoorde de getuige dat de auto hard remde, dat de wielen daarbij blokkeerden en dat er een bandenspoor achterbleef op het wegdek. Het leek er erg op dat de auto’s met elkaar aan het racen waren. [14]
Bij de rechter-commissaris heeft de getuige verklaard dat alleen deze twee auto’s op de weg waren en dat de hardtrekkende auto’s kennelijk zijn aandacht trokken. De getuige zag eerst dat de ene auto uitstak, daarna de ander. Zij waren met elkaar aan het racen. Zij reden sowieso te hard. [15]
Getuige [getuige 6]
Getuige [getuige 6] heeft bij de politie verklaard dat zij woont in het flatgebouw op de Generaal Spoorlaan, en dat zij uitkijkt op de kruising van de Generaal Spoorlaan met de dr. H. Colijnlaan. Zij zag twee auto’s aan komen rijden. Zij hoorde veel lawaai, alsof er een raceauto langs reed. Zij zag beide auto’s naast elkaar rijden met een behoorlijke snelheid, vermoedelijk 100 km/u. Het was een constante snelheid. Vervolgens zag zij veel rook en hoorde zij een knal. Op de Generaal Spoorlaan wordt vaker hard gereden, maar dit was uitzonderlijk. Het leek wel of de auto’s aan het racen waren. [16]
Bij de rechter-commissaris heeft de getuige verklaard dat het leek op racen omdat de auto’s allebei precies gelijk opgingen en heel erg hard reden. Dan lijkt het wel of de een de ander wilde aftroeven. De getuige reageerde op het geluid van de motoren. De getuige heeft de snelheid van de auto’s, vermoedelijk 100 km/u, afgeleid uit haar eigen waarneming. [17]
Getuige [getuige 7]
Getuige [getuige 7] heeft bij de politie verklaard dat haar bij de kruising van de Generaal Spoorlaan met de Huis te Landelaan twee auto’s opvielen, een Peugeot en een Volkswagen Golf. Zij vielen haar op vanwege de hoge snelheid waarmee zij reden. Zij reden zo hard, dat de getuige twijfelde of zij wel op tijd konden stoppen voor de verkeerslichten op de kruising. De Volkswagen stond op de linker rijstrook voorgesorteerd, de Peugeot op de meest rechter rijstrook. Er ging één voertuig op de rijstrook tussen de auto’s in staan. Toen het verkeerslicht voor rechtdoor op groen ging, zag de getuige dat de Volkswagen en de Peugeot er knalhard vandoor schoten. [18]
Getuige [getuige 8]
Getuige [getuige 8] heeft bij de politie verklaard dat hij bij de bushalte langs de Generaal Spoorlaan stond. De getuige zag uit de richting van de Huis ter Landelaan twee auto’s met hoge snelheid naast elkaar over de Generaal Spoorlaan rijden. Het viel de getuige op dat zij te hard reden. Vervolgens hoorde de getuige een enorme klap. [19]
Bevindingen [verbalisant 2]
Verbalisant [verbalisant 2] bevond zich buiten diensttijd in zijn privévoertuig en zag twee auto’s, een Peugeot en een Volkswagen, stil staan voor een verkeerslicht (op de kruising Steenvoordenlaan met Generaal Spoorlaan). Zij stonden elk op een rijstrook voor rechtdoor. Hij hoorde dat de bestuurder van de Volkswagen gas gaf terwijl hij stil stond. De bestuurder van de Volkswagen keek naar de bestuurder van de Peugeot. Toen het verkeerslicht op groen ging, trokken beide auto’s snel op. De verbalisant hoorde daarbij de banden piepende geluiden maken en zag dat hierbij flink wat rookvorming ontstond. Het was voor de verbalisant niet mogelijk om de auto’s op een veilige manier bij te houden. Vervolgens zag de verbalisant de auto’s stil staan voor het verkeerslicht op de kruising Huis te Landelaan / Generaal Spoorlaan. De Volkswagen stond op de linker rijstrook, om linksaf te slaan, de Peugeot stond op de middelste rijstrook, om rechtdoor te gaan. De Peugeot reed een stukje de kruising op, om vervolgens achteruit te rijden naar de rechter rijstrook voor rechtsaf. Toen het verkeerslicht op groen ging, trokken beide auto’s wederom snel op. De verbalisant hoorde de banden piepende geluiden maken en zag dat er flink wat rookvorming ontstond. Beide auto’s reden rechtdoor de Generaal Spoorlaan op. De verbalisant zag dat hij 65 km/u reed en dat de auto’s binnen enkele seconden uit waren gelopen en net buiten zijn zicht waren geraakt. Vervolgens zag hij beide auto’s weer. De verbalisant zag van beide auto’s de remlichten en veel meer rookvorming, waardoor de rijstroken niet zichtbaar meer waren. De Volkswagen reed vervolgens met hoge snelheid door. [20]
Onbekend gebleven getuige
Verbalisant [verbalisant 3] stond op de plaats van het ongeval bij de wegafzetting en werd aangesproken door een onbekend gebleven getuige die verklaarde dat hij het kenteken van de zwarte Golf had genoteerd welke was weggereden na de aanrijding. Ook verklaarde de getuige dat de auto samen met die andere auto – die er nog stond – aan het racen was. [21]
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde getuigenverklaringen blijkt dat tussen [verdachte] en [medeverdachte] sprake was van competitief rijgedrag, dat zij oogcontact hebben gemaakt en naar elkaar seinden, dat zij op de kruising van de Generaal Spoorlaan met de Huis te Landelaan dezelfde beginpositie hadden en vervolgens ook naast elkaar reden op de Generaal Spoorlaan. Overigens blijkt uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 2] dat van dergelijke interactie tussen [verdachte] en [medeverdachte] op een eerder kruispunt al sprake was. Alle getuigen verklaren over de (veel) te hoge snelheid van de auto’s. Dat is voor een aantal getuigen – zo verklaren zij expliciet – ook de reden dat de aandacht naar de auto’s werd getrokken. Voorts acht de rechtbank van belang dat alle getuigen verklaren over beide auto’s en dat zij deze niet los zien van elkaar. Anders gezegd was duidelijk dat de auto’s bij elkaar hoorden. De maximumsnelheid is door zowel [verdachte] als [medeverdachte] in sterke mate overschreden. Bij een dergelijke overschrijding is het uitzonderlijk als een andere weggebruiker op datzelfde moment in dezelfde rijrichting én pal ernaast ‘toevallig’ ook zo hard rijdt.
Een impliciete of expliciete, verbale of non-verbale afspraak is geen vereiste voor de kwalificatie van rijgedrag als straatrace in de zin van artikel 10 WVW.
De feitelijke gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte] wijzen er naar het oordeel van de rechtbank op dat er meermalen sprake was van interactie tussen beiden en dat zij elkaar met hun rijgedrag aan het uitdagen en opjutten waren. Op verschillende momenten rijden zij tegen elkaar op, telkens op rijstroken naast elkaar. Zij rijden steeds dezelfde kant op, terwijl deze route – gelet op de respectievelijke verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] omtrent hun bestemmingen vanaf winkelcentrum de Boogaard ( [verdachte] naar huis dan wel, zoals eerst ter zitting verklaard, naar een pizzeria op de Haagweg, en [medeverdachte] naar Loosduinen) – een onlogische route blijkt.
De verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] hieromtrent acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Ten overvloede acht de rechtbank het een kwalijke zaak dat getuige [getuige 1] , die zich in de auto van [medeverdachte] bevond ten tijde van het incident, de met zijn mobiele telefoon gemaakte filmopname van het incident heeft gewist voordat de politie zijn telefoon heeft onderzocht. Nu getuige [getuige 1] voor dat wissen geen steekhoudende verklaring heeft kunnen geven, houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat dit mogelijk relevante bewijsmateriaal ten aanzien van de toedracht van het tenlastegelegde feit moedwillig, al dan niet in opdracht van verdachte [medeverdachte] , is weggemaakt. Opgemerkt moet bovendien worden dat dit het tweede filmpje was dat [getuige 1] maakte van verdachte [medeverdachte] ’s rijgedrag; eerder filmde hij hem achter het stuur op 2 september 2017, minder dan twee weken nadat [medeverdachte] zijn rijbewijs had behaald, waarbij ook forse snelheden werden behaald in de bebouwde kom. [22]
De rechtbank is – gelet op het vorenstaande – van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] een straatrace hielden als bedoeld in art. 10 WVW 1994.
Medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Nu de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat sprake was van een straatrace tussen [verdachte] en [medeverdachte] , komt de rechtbank eveneens tot het oordeel dat het feit tezamen en in vereniging is begaan. Een straatrace is per definitie een gezamenlijke gedraging. De rechtbank is van oordeel dat de gezamenlijke gedragingen die hiervoor zijn beschreven wijzen op de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Vaststaat dat [verdachte] 93 km/u reed en dat hij in de buurt van [medeverdachte] reed, maar hem vanaf de kruising Generaal Spoorlaan met de Huis te Landelaan tot het ongeval niet heeft ingehaald. Immers blijkt uit het onderzoek door de politie dat [medeverdachte] als eerste ter hoogte van het latere slachtoffer was. [medeverdachte] moet dus wel een snelheid gereden hebben die in de buurt lag van de snelheid van [verdachte] , dus waarschijnlijk hoger dan de door [medeverdachte] genoemde 70 of 80 km/u, hoewel de snelheid van [medeverdachte] als zodanig niet is vastgesteld door onderzoek. De rechtbank merkt op dat het feit dat [verdachte] en niet [medeverdachte] het slachtoffer heeft aangereden een omstandigheid is die net zo goed andersom had kunnen zijn. Als het slachtoffer niet was omgedraaid, zou het zeer aannemelijk zijn dat [medeverdachte] – gelet op zijn snelheid – degene was geweest die het slachtoffer had aangereden. De snelheid van zowel [verdachte] als [medeverdachte] was te hoog om op tijd te kunnen stoppen. Het aanrijden van het slachtoffer onder deze omstandigheden en met deze door beide verdachten behaalde snelheden was in die zin onvermijdelijk. De rechtbank maakt dan ook geen onderscheid tussen het aandeel van [verdachte] en het aandeel van [medeverdachte] .
Op grond van voornoemde overwegingen acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Roekeloos of zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag?
Van roekeloosheid als bedoeld in art. 6 WVW 1994 in verbinding met art. 175, tweede lid, WVW 1994 is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Of sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175 lid 2 WVW 1994 zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval.
Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Voor de schuldvorm 'roekeloosheid' geldt op zichzelf hetzelfde. Daarbij dient echter te worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als 'zwaarste vorm van het culpose delict' wordt aangemerkt die onder meer tot een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid.
Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, bepaaldelijk eisen worden gesteld. Daarbij acht de rechtbank ook van belang te vermelden dat roekeloosheid in juridische zin niet hetzelfde is als de wijze waarop roekeloosheid in het maatschappelijk verkeer wordt opgevat.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de mate van schuld de volgende omstandigheden in aanmerking.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben de maximumsnelheid aanzienlijk overschreden en hiermee gevaarlijk verkeersgedrag vertoond. Hoewel vermoedens bestaan dat van dit gedrag van [verdachte] en [medeverdachte] op een eerdere kruising ook al sprake was, en dit ook kan worden vastgesteld op basis van de verklaring van [verbalisant 2] , staat in ieder geval vast dat beide verdachten aanzienlijk te hard hebben gereden vanaf de kruising van de Generaal Spoorlaan met de Huis te Landelaan tot het moment van het ongeval. Vaststaat dat dit een afstand van ongeveer 650 meter is. Voorts is niet gebleken van andere verkeersovertredingen, behoudens het negeren van de verplichte rijrichting naar links door [medeverdachte] , welke handeling op zichzelf staand geen ernstig gevaar oplevert.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad en de strikte juridische criteria voor het aannemen van roekeloos rijgedrag – het geheel van de gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte] , de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat de verdachten "roekeloos" in voornoemde zin hebben gereden. De verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken van de verdenking roekeloosheid. De rechtbank zal het rijgedrag van de verdachte – gelet op voornoemde omstandigheden – kwalificeren als "zeer onvoorzichtig en onoplettend" in de zin van art. 6 WVW 1994.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 23 september 2017 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander, namelijk [medeverdachte] , als bestuurder van een motorrijtuig (een auto van het merk Peugeot) daarmede rijdende over de weg, de Generaal Spoorlaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, namelijk doordat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend, samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] (bestuurder van een auto van het merk Volkswagen), in strijd met het bepaalde in artikel 10 van de Wegenverkeerswet tijdens een straatrace/snelheidswedstrijd, heeft gereden met een snelheid die veel hoger lag dan de ter plaatse toegestane 50 km/u, namelijk met een snelheid van minstens 93 km/u, en zijn snelheid niet heeft aangepast aan die wegsituatie en niet zijn voertuig tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het overstekende verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse, ten gevolge waarvan hij, verdachte met zijn auto tegen de bestuurder van een fiets, te weten [slachtoffer] , is aangereden waardoor die [slachtoffer] werd gedood, terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij en zijn medeverdachte een krachtens deze wet (de Wegenverkeerswet 1994) vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte – conform het strafrecht voor volwassenen – wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de pedagogische gronden aanleiding geven om het jeugdstrafrecht toe te passen bij de veroordeling van de verdachte. Vanaf het begin van de procedure is gesproken over het voornemen om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Dit was ook de reden dat de verdachte tijdens de voorlopige hechtenis verbleef in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI). Een gedragsdeskundige van Teylingereind heeft ook geconcludeerd dat plaatsing in een Penitentiaire Inrichting (PI) niet de voorkeur heeft. De gevolgen van een gevangenisstraf in een PI zullen groot zijn. Hij zal ondersneeuwen en dat is niet pedagogisch verantwoord. Het brein van iemand van 19 jaar is nog niet uitgerijpt, zodat het de vraag is in hoeverre de verdachte de gevolgen van zijn gedrag werkelijk kan overzien.
De rechtbank dient bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat geen sprake was van alcohol- of drugsgebruik tijdens het tenlastegelegde feit, de verdachte niet is doorgereden en verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Er is sprake van een positieve ontwikkeling op verschillende leefgebieden bij de verdachte. De verdachte staat open voor herstelbemiddeling via Stichting Perspectief en heeft een excuusbrief opgesteld voor de nabestaanden. Ook de verdachte zal moeten leven met het feit dat hij verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht niet op zijn plaats is, ook niet als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onderdelen straatrace en roekeloosheid. Eventueel kan een klein voorwaardelijk deel worden opgelegd, dan wel een onvoorwaardelijke werkstraf. De verdediging heeft verzocht de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen hoogstens voor de duur van 2 jaren op te leggen, waarvan 1 jaar voorwaardelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft samen met de medeverdachte een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Zowel de verdachte als de medeverdachte hebben daarbij veel te hard gereden. Zij hebben de maximumsnelheid van 50 km/u ruimschoots overschreden en hielden een straatrace binnen de bebouwde kom. Dit levert een groot risico op voor de verkeersveiligheid, zoals ook is gebleken. De verdachte heeft door zijn verkeersgedrag blijk gegeven van een ernstig gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de veiligheid van andere verkeersdeelnemers, alsmede van het ontbreken van enig besef van de grote gevaren die het op voornoemde wijze besturen van een auto teweegbrengt voor het menselijk leven, de lichamelijke integriteit en de verkeersveiligheid.
De gevolgen van dit handelen van de verdachte en de medeverdachte zijn zeer ernstig en onherstelbaar. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaringen, zoals voorgelezen op de terechtzitting van 3 mei 2018, van [naam] , partner van het slachtoffer, [naam] , zus van het slachtoffer en [naam] , dochter van het slachtoffer. De nabestaanden van het slachtoffer moeten verder leven met het verdriet om het verlies van een geliefde vriend, broer en vader. Een man die volop in het leven stond en zo graag opa wilde worden. En een man die sinds kort met pensioen was en vrij was om te doen wat hij leuk vond, zoals zingen, hardlopen en motorrijden, aldus de dochter van het slachtoffer. Het lijdt geen twijfel dat zijn overlijden een niet op te vullen leegte heeft achtergelaten. De nabestaanden nemen het de verdachten kwalijk dat zij op geen enkele manier spijt hebben betuigd of verantwoordelijkheid hebben genomen voor wat zij hebben gedaan. Ook de rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte slechts in beperkte mate oprechte spijt heeft betuigd. De verdachte heeft wel schuld bekend. De verdachte zal moeten leven met de gevolgen van dit ongeval en de wetenschap dat door zijn toedoen een man, die volop in het leven stond, is overleden.
Dit alles neemt de rechtbank de verdachte kwalijk en zal tot uiting komen in de strafmaat.
Het strafblad van de verdachte
Een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 26 september 2017, toont dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde eerder is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf ter zake van een strafbaar feit. Deze eerdere veroordeling is onherroepelijk. Voorts zijn boetes opgelegd en is een transactie in de vorm van een werkstraf aan de verdachte aangeboden door het Openbaar Ministerie ter zake van misdrijven en overtredingen in het kader van de WVW 1994 (onder meer voor rijden onder invloed en overschrijden van de maximumsnelheid). De rechtbank weegt deze omstandigheden ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rapportage
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages van Reclassering Nederland van 13 november 2017 en 30 april 2018, onder meer inhoudend:
De verdachte wekt de indruk leeftijdsadequaat te functioneren, in staat te zijn de gevolgen van zijn gedrag te overzien en zich niet te laten beïnvloeden door anderen. Daarbij is inzet op pedagogische beïnvloeding niet nodig bij de verdachte. De reclassering heeft op grond van deze observaties geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen. De gebeurtenissen in het afgelopen half jaar hebben grote impact gehad op de verdachte. Hij is gemotiveerd om aan zijn toekomst te werken. Daarom zal hij zich inzetten om zijn opleiding af te ronden. Er lijkt geen sprake te zijn van problemen op overige leefgebieden, zodat de reclassering geen toegevoegde waarde ziet in reclasseringstoezicht. Een rijontzegging of intrekking van het rijbewijs zouden passende maatregelen zijn om het recidiverisico te verlagen, omdat de verdachte onverantwoordelijk gedrag heeft vertoond in het verkeer. Verder is geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Een gevangenisstraf zal een grote impact op de verdachte hebben, vanwege zijn jonge voorkomen. De verdachte is in staat een werkstraf uit te voeren.
Blijkens de aanvullende informatie namens de reclassering ter terechtzitting heeft de verdachte de schorsingsvoorwaarden nageleefd en is hij op afspraken verschenen. Hij heeft met de reclassering niet over de verdenking willen praten. Wel heeft hij aangegeven dat hij (als bijrijder) angstig is in het verkeer. Het is onduidelijk of de verdachte zich staande kan houden in een PI, maar dat geldt ook voor een JJI.
Toepasselijk recht
De rechtbank overweegt ten aanzien van het toepasselijke recht het volgende.
De verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 19 jaar oud. Om die reden geldt voor hem in beginsel het volwassenenstrafrecht. Ingevolge artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is het echter mogelijk recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (artikel 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht). Dit is mogelijk op grond van de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verzoek om het jeugdstrafrecht toe te passen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in dit verband de pedagogische gronden onvoldoende komen vast te staan. Daarbij volgt de rechtbank de conclusie van de reclassering dat pedagogische beïnvloeding niet zinvol wordt geacht, dat de verdachte de indruk wekt leeftijdsadequaat te functioneren, in staat is de gevolgen van zijn gedrag te overzien en zich niet laat beïnvloeden door anderen. De rechtbank zal derhalve recht doen volgens het strafrecht voor volwassenen.
Op te leggen straffen
De ernst van het feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zoekt bij het bepalen van de hoogte van de straf aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS en acht de categorieën ‘ernstige schuld’ en ‘zeer hoge mate van schuld’ van toepassing. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, aanleiding om na te melden gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen, om de verdachte – ook gelet op zijn strafblad – in de toekomst te weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank acht tevens een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor lange duur op zijn plaats omdat de verdachte het feit met een motorvoertuig heeft begaan, ondanks het korte rijbewijsbezit sprake is van recidive en door het plegen van dergelijke feiten de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar wordt gebracht, zoals ook is gebleken. De belangen van de verdachte bij het behoud van zijn rijbewijs dienen te wijken voor het belang van de verkeersveiligheid. De rechtbank volgt hierbij de vordering van de officier van justitie.

7.Het inbeslaggenomen voorwerp

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) genoemde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet tegen verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed verzet.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst genoemde voorwerp verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan. Het betreft de personenauto van de verdachte van het merk Peugeot, type 306 uit 1997, met [kenteken 1]
.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 10, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 3 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 jaren;
bepaalt dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten:
1
STK Personenauto [kenteken 1] , Peugeot 306 1997, Kl: Blauw;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Kramer, voorzitter,
mr. E.C. Koekman, rechter,
mr. P. Burgers, rechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017272850 van de politie eenheid Den Haag, bestaande uit:
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 4.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 45 t/m 49.
4.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf, p. 4 en 5.
5.Bundel V: Aanvullend proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse d.d. 14 januari 2018, onder kopje 1.2 Beantwoording.
6.Bundel IV: Proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse d.d. 4 januari 2018, onder kopje 1.4 Conclusie/Beantwoording en kopje 4.1.3 Verwijtbaarheid/vermijdbaarheid.
7.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 3 mei 2018.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 48.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 53
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , p. 56.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] door de rechter-commissaris d.d. 6 april 2018.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] door de rechter-commissaris d.d. 5 april 2018.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 63.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 65.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] door de rechter-commissaris d.d. 4 april 2018.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , p. 72 en 73.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] door de rechter-commissaris, d.d. 4 april 2018.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] , p. 79 en 80.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] , p. 125.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 81.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 90.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 140.