Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 mei 2018 in de zaak tussen
Stichting De Faunabescherming, te Amstelveen, eiseres
het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder
Faunabeheereenheid Zuid-Holland, te Den Haag
(gemachtigde: M. Huber).
Procesverloop
Overwegingen
a) - in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
- in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
- ter bescherming van flora en fauna;
(…).
Ingevolge het tweede lid moet in de in lid 1 bedoelde afwijkende bepalingen worden vermeld:
a) voor welke soorten mag worden afgeweken;
b) welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan;
c) onder welke voorwaarden met betrekking tot het risico en onder welke omstandigheden van tijd en van plaats deze afwijkende maatregelen mogen worden genomen;
d) welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan, en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend, binnen welke grenzen en door welke personen;
e) welke controles zullen worden uitgevoerd.
Ingevolge het vijfde lid worden in een ontheffing, onderscheidenlijk vrijstelling in elk geval voorschriften opgenomen, onderscheidenlijk regels gesteld, over:
a. de middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden, waarbij enkel het gebruik wordt toegestaan van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen, installaties of methoden;
(…).
4.4 Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, van de Wnb is het, ingeval het vangen of doden van vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, bij of krachtens deze wet is toegestaan, verboden deze vogels:
a. te vangen of te doden met:
1º. middelen, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Vogelrichtlijn;
2º. middelen, installaties of methoden voor massaal of niet-selectief vangen of doden van vogels, of
3º. middelen, installaties of methoden waardoor een soort plaatselijk kan verdwijnen, of
b. te achtervolgen met behulp van vervoermiddelen, genoemd in bijlage IV, onderdeel b, bij de Vogelrichtlijn, overeenkomstig de daar beschreven wijze.
Ingevolge het tweede lid kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen en kunnen provinciale staten bij verordening vrijstelling verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in het eerste lid.
a. ingeval van vogels:
1º. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
2º. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
3º. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren, of
4º. ter bescherming van flora en fauna;
Ingevolge het tweede lid wordt een ontheffing als bedoeld in het eerste lid verleend aan een faunabeheereenheid, die handelt overeenkomstig het daartoe vastgestelde en goedgekeurde faunabeheerplan.
(…).
Ingevolge het tweede lid van het Bnb worden als methoden als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel a, van de Wnb aangewezen:
a. het doden met gebruikmaking van middelen die krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn toegelaten of vrijgesteld, met inbegrip van de gebruikmaking van alle middelen of installaties die noodzakelijk zijn om die middelen toe te passen;
b. het vangen door middel van bijeendrijven, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van de vangkraal in combinatie met een middel als bedoeld in onderdeel a;
(…).
10 kilometerzone rond Schiphol, zal tot gevolg hebben dat het gebied weer snel zal worden bezet door ganzen van buiten het gebied. Door ook buiten de 10 kilometerzone in te grijpen wordt de kolonisatie vertraagd, de groei van de populatie beperkt, de dichtheid verlaagd en worden vliegbewegingen van ganzen op en rond de luchthaven voorkomen, zo is in het Faunabeheerplan vermeld.
5.5 Aan de verleende opdracht heeft verweerder tevens het in artikel 3.17, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wnb neergelegde belang van het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen ten grondslag gelegd. Uit het Faunabeheerplan volgt dat in de periode van 2007 tot en met 2013 de populatie grauwe ganzen is toegenomen van 55.650 naar 100.522, de populatie brandganzen van 19.250 naar 31.325 en de populatie Canadese ganzen van 11.737 naar 17.589. Hoewel wat betreft deze populaties beheer heeft plaatsgevonden, onder meer in de vorm van afschot en nestbehandeling, heeft dit onvoldoende effect gesorteerd, nu de getaxeerde schade die aan standganzen kan worden toegerekend is toegenomen. In dat kader heeft verweerder verwezen naar paragraaf 6.2.1 van het Faunabeheerplan. Daarin is neergelegd dat gewasschade veroorzaakt door ganzen in de zomerperiode toeneemt. De getaxeerde schade in Zuid-Holland is van ongeveer
.
€ 501,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
mr. M.M. Meessen, leden, in aanwezigheid van mr. L.S.N. Geerlings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2018.