ECLI:NL:RBDHA:2018:5664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
NL18.6576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Tsjadische nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat België verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser voerde aan dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd dat hij op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon aannemen dat er adequate psychische zorg beschikbaar was in België. Hij verwees naar een rapport van de Asylum Information Database en zijn medische dossier, waaruit bleek dat hij leed aan posttraumatische stressstoornis (PTSS).

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat de psychische zorg in België adequaat was en dat hij niet had onderzocht of de behandeling van de eiser in België kon worden voortgezet. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.002,- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris bij de totstandkoming van het overdrachtsbesluit zorgvuldig onderzoek had moeten verrichten en het besluit deugdelijk had moeten motiveren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.6576

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening (de zaak NL18.6577), plaatsgevonden op 24 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Tsjadische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening).
In dit geval heeft verweerder bij België een verzoek om overname van eiser gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan kan uitgaan dat voor de psychische klachten van eiser adequate behandeling in België beschikbaar is. Eiser wijst op het door hem overgelegde patiëntendossier en de daarin opgenomen brief van zijn huisarts. Verder wijst hij op het ‘Country Report: Belgium’ van Asylum Information Database van maart 2018 (hierna: het AIDA-rapport) en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2931) en van 20 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3182). Gelet op de informatie uit het AIDA-rapport had verweerder volgens eiser moeten onderzoeken of de behandeling voor zijn psychische klachten in België kan worden voortgezet.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem benodigde medische zorg in België ontbreekt. Volgens hem blijkt uit het patiëntendossier dat eiser heeft overgelegd niet welke medische behandeling hij nodig heeft. Verder kan uit het AIDA-rapport volgens verweerder niet worden afgeleid dat in België sprake is van zulke tekortkomingen in de medische voorzieningen voor asielzoekers of Dublinclaimanten dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarom heeft verweerder geen aanknopingspunten gezien om daar nader onderzoek naar te verrichten.
Ter zitting heeft hij in aanvulling daarop gesteld dat hij voorafgaande aan de overdracht de Belgische autoriteiten zal informeren over de medische situatie van eiser. Als de Belgische autoriteiten daarop kenbaar maken dat zij niet in de zorgbehoefte van eiser zullen kunnen voorzien, zal verweerder afzien van de overdracht van eiser.
3.2
Uit het door eiser overgelegde patiëntendossier blijkt onder meer dat hij angstklachten heeft, last van nachtmerries en dat hij sinds de brand in het asielzoekerscentrum in [plaats] waar hij verbleef herbelevingen ervaart van martelingen die hij stelt te hebben meegemaakt. In de brief van de huisarts van het asielzoekerscentrum in [plaats] van 12 februari 2018 aan de gemachtigde van eiser staat dat eiser lijdt aan een posttraumatische stresssyndroom (PTSS). De arts acht het van groot belang om de ingezette behandeling in een veilige en stabiele setting voort te zetten en af te maken.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij op 20 april 2018 is doorverwezen naar een psycholoog of psychiater, bij wie hij op 3 mei 2018 een afspraak heeft.
3.3
Verweerder heeft, door zich op het standpunt te stellen dat uit de door eiser overgelegde medische stukken niet blijkt welke medische behandeling hij nodig heeft, niet onderkend dat uit die stukken in elk geval blijkt welke psychische klachten eiser heeft, dat die klachten zijn gediagnosticeerd als PTTS en dat eiser daarvoor een behandeling ondergaat.
Verder heeft verweerder zich niet zonder nadere motivering of onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat uit het AIDA-rapport niet blijkt dat de voortzetting van de behandeling van de psychische klachten van eiser in België binnen een afzienbare termijn niet mogelijk is. Daarbij is van belang dat de huisarts van eiser heeft verklaard dat het van groot belang is om de ingezette behandeling in een veilige en stabiele setting voort te zetten en af te maken.
Op pagina 77 van het AIDA-rapport staat:
[…] “There are services specialised in the mental health of migrants but they are not able to cope with the demand. Public centres for mental health care are open to asylum seekers and have adapted rates but mostly lack specific expertise. Additionally, there is a lack of qualified interpreters.
Those centres that have this kind of asylum-related expertise have to work with waiting lists. In Wallonia, there is a specialised Red Cross reception centre (
Centre d'accueil rapproché pour demandeurs d'asile en souffrance mentale, Carda) for traumatised asylum seekers, but this centre also has a waiting list. As stated above, medical care in LRI is reimbursed by another fund than the other reception facilities. This generates disparities with regard to access to private psychologists. The Reception Act allows Fedasil or reception partners to make agreements with specialised services. The Secretary of State accords funding for certain projects or activities by royal decree, but these are always short-term projects or activities so the sector mainly lacks long-term solutions.”
Daaruit volgt dat centra voor psychische zorg aan asielzoekers de vraag niet aankunnen, werken met wachtlijsten en bovendien meestal een gebrek hebben aan specifieke deskundigheid en een gebrek aan gekwalificeerde tolken. AIDA concludeert daarom in het rapport dat asielzoekers in België een beperkte toegang hebben tot psychische zorg.
Hiermee heeft eiser een concreet aanknopingspunt geboden dat niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, waaraan verweerder niet zonder nadere motivering of nader onderzoek naar de mogelijkheid om de behandeling van eiser voort te zetten in België, voorbij kon gaan. Dat verweerder de Belgische autoriteiten voorafgaande aan de overdracht zal informeren over de medische situatie van eiser, zoals hij ter zitting naar voren heeft gebracht, maakt niet dat verweerder niet ook bij de totstandkoming van het overdrachtsbesluit zorgvuldig onderzoek had moeten verrichten en dat besluit deugdelijk had moeten motiveren.
Uit het voorgaande volgt dat eiser terecht klaagt dat verweerder zijn standpunt dat geen aanleiding bestaat toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening ontoereikend heeft gemotiveerd.
De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R. Mattemaker, griffier, op 25 april 2018.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Dit document is digitaal ondertekend. U kunt controleren of het daadwerkelijk van de Rechtspraak afkomstig is en of het niet is aangepast. Heeft u het digitaal ontvangen, dan controleert u dit via https://validatie.justid.nl. Heeft u het document op papier, dan kunt u dit navragen bij de balie van de rechtbank.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.