6.3De rechtbank stelt vast dat de overeenkomst met [bedrijf] voor de duur van 18 maanden in de bezwaarfase door eiser is overgelegd. Volgens die overeenkomst treedt referente met ingang van 1 augustus 2016 in dienst bij [bedrijf] en zal de overeenkomst van rechtswege eindigen op 28 februari 2018. De normale werktijd is 38 uur en als zij niet in staat is om arbeid te verrichten, heeft zij recht op 90% doorbetaling van het loon. De rechtbank ziet in deze overeenkomst geen uitzendbeding staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom referente met deze overeenkomst, in samenhang bezien met voornoemde verklaring van de eigenaar van [bedrijf] , niettemin niet voldoet aan het duurzaamheidsvereiste van artikel 3.75 van het Vb 2000 al dan niet in samenhang gezien met artikel 3.24b van het VV 2000. Blijkens het bestreden besluit, zoals ook toegelicht ter zitting, heeft verweerder uit de eerdere werkgeversverklaring van 12 december 2016 en voornoemde loonstrookjes de conclusie getrokken dat sprake is van een fase A2 contract, met uitzendbeding. Wat verweerders standpunt is ten aanzien van de overeenkomst met [bedrijf] van 18 maanden, gelezen in samenhang met voornoemde verklaring van 3 april 2017, blijkt evenwel onvoldoende uit het bestreden besluit, terwijl die stukken wel relevant zijn voor de beoordeling van het duurzaamheidsvereiste en er zelfs toe kunnen leiden dat referente voldoet aan het duurzaamheidsvereiste. De rechtbank merkt overigens op dat de kennelijk eerder onjuiste gegevens over de arbeidssituatie van referente enigszins verwarring zaaien, maar dat ontslaat verweerder niet van zijn verplichting om die stukken te betrekken bij zijn beoordeling. Eisers beroepsgrond slaagt dan ook.
7. Gelet op het voornoemde is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Het beroep is reeds hierom gegrond en de overige gronden behoeven dan ook geen verdere bespreking. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het motiveringsgebrek, geen mogelijkheden om het geschil met toepassing van de bestuurlijke lus of anderszins finaal te beslechten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser in beroep een nieuwe overeenkomst van referente met een andere werkgever heeft overgelegd en geeft verweerder mee deze te betrekken in zijn besluitvorming. De rechtbank geeft verweerder een termijn van vier weken voor het nemen van het nieuwe besluit.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,--, en een wegingsfactor 1).
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.