3.4.2Feiten 2 en 3 (
vervalsen arbeidsovereenkomsten, werkgeversverklaring en ontslagbrieven [naam] , [naam] en [naam])
3.4.2.1 De arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier niet dat de arbeidsovereenkomst betreffende [naam] , [naam] en [naam] of de werkgeversverklaring ter zake van [naam] vals of vervalst zijn. Uit het dossier volgt dat voornoemde personen voor [bedrijfsnaam] zijn gaan werken op basis van een uitzendovereenkomst. Op enig moment zijn er (vaste/voltijd) arbeidsovereenkomsten tussen [bedrijfsnaam] enerzijds, en deze drie personen anderzijds opgesteld die in de plaats zijn gekomen van de uitzendovereenkomsten. Dat de vaste arbeidsovereenkomst telkens relatief kort na de contractdatum van de uitzendovereenkomst is aangegaan maakt – zonder nadere onderbouwing die ontbreekt – niet dat de arbeidsovereenkomst vals is. Dit brengt met zich dat evenmin kan worden vastgesteld dat de werkgeversverklaring, die immers is gebaseerd op de (vaste/voltijd) arbeidsovereenkomsten, wel vals zou zijn.
De omstandigheid dat de onderneming, de verdachte of iemand anders binnen de onderneming [naam] , [naam] of [naam] heeft willen helpen, omdat zij een vast of voltijd arbeidsovereenkomst nodig hadden voor een niet werk-gerelateerde reden (het aangaan van een lening of gezinshereniging) maakt het voorgaande niet anders. Dat een arbeidsovereenkomst (mede) met het oog daarop is afgesloten, maakt die arbeidsovereenkomst immers op zichzelf nog niet vals. Hoewel de aanwezigheid van door die werknemers ondertekende en door [bedrijfsnaam] opgestelde ontslagbrieven gerelateerd aan genoemde arbeidsovereenkomsten de nodige vraagtekens oproepen, is ook die omstandigheid – in onderlinge samenhang met de overige omstandigheden – naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om vast te kunnen stellen dat sprake was van valse arbeidsovereenkomsten en een valse werkgeversverklaring. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken voor zover de feiten 2 en 3 zien op de arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen.
3.4.2.2 De ontslagbrieven (
ten aanzien van [naam] , [naam] en [naam])
Op 27 februari 2014 vond een doorzoeking plaats bij [bedrijfsnaam]In een envelop die op een bureau lag dat zou worden gebruikt door de verdachte zaten diverse ontslagbrieven, waaronder:
- een ontslagbrief op naam van [naam] , gedateerd op 15 februari 2013, voorzien van de handtekening van de werknemer ( [nummer] );
- een ontslagbrief op naam van [naam] gedateerd op 1 oktober 2014, voorzien van de handtekening van de werknemer ( [nummer] )en
- een ontslagbrief op naam van [naam] (de rechtbank begrijpt: [naam] ), gedateerd op 1 februari 2012, voorzien van de handtekening van de werknemer ( [nummer] ).
Op de ontslagbrieven staat vermeld dat de ondergetekende (de rechtbank begrijpt: de werknemer) op eigen verzoek zijn ontslag indient met ingang van de op de brief genoemde datum. Verder staat in de ontslagbrieven (steeds) vermeld dat de ondergetekende een andere functie zou hebben bemachtigd bij een andere organisatie en dat “wij” (de rechtbank begrijpt: [bedrijfsnaam] ) instemt met het verzoek tot ontslag van de ondergetekende.
Op naam van [naam] zijn nog 12 identieke ontslagbrieven aangetroffen, gedateerd 1 april 2013, 18 november 2013, 20 december 2013, 15 februari 2014, 1 april 2014, 1 juni 2014, 15 juli 2014, 1 september 2014, 15 oktober 2014, 1 januari 2015, 1 maart 2015 en eenmaal ongedateerd ( [nummer] ).
Op naam van [naam] zijn nog 5 identieke ontslagbrieven aangetroffen, gedateerd 3 februari 2014, 1 april 2014, 2 juni 2014, 1 augustus 2014 en 3 november 2014 ( [nummer] ).
Op naam van [naam] zijn nog 10 identieke ontslagbrieven aangetroffen, gedateerd 1 maart 2012, 1 april 2012, 1 mei 2012, 3 juni 2012, 1 juli 2012, 1 augustus 2012, 2 september 2012, 1 oktober 2012, 1 november 2012 en 2 december 2012 ( [nummer] t/m -13).
Werknemers [naam] , [naam] en [naam]
heeft bij de politie – geconfronteerd met de stukken – verklaard dat hij de ontslagbrieven herkent en dat hij die allemaal heeft ondertekend toen hij zijn contract kreeg (in maart of april van 2014).Hij wist echter niet dat dit ontslagbrieven waren. Hij heeft de brieven ter ondertekening gekregen van kantoormedewerker [medeverdachte] . Geconfronteerd met de inhoud van die brieven – dat hij op eigen verzoek ontslag had genomen op die data, omdat hij een andere functie had bemachtigd – heeft hij verklaard dat daar niets van klopt. Hij had ten tijde van zijn werk bij [bedrijfsnaam] nooit elders gesolliciteerd en (dus) ook geen ontslag genomen.
[naam] heeft – geconfronteerd met de stukken – bij de politie verklaard dat hij de ontslagbrieven niet herkent. Wel heeft hij, toen hij zijn arbeidsovereenkomst tekende (december 2013), meerdere documenten gezien en ondertekend. Als hij een ontslagbrief zou hebben ondertekend dan zou dat op dezelfde dag (in december 2013) zijn geweest. Hij herkent de handtekeningen op de ontslagbrieven, maar verklaart aanvankelijk nooit zoveel brieven te hebben ondertekend. Later verklaart hij dat “het zou kunnen dat ik zo’n brief heb ondertekend”. Geconfronteerd met de inhoud van die brieven – dat hij op eigen verzoek ontslag had genomen op die data, omdat hij een andere functie had bemachtigd – heeft [naam] verklaard dat hij niet op de hoogte was van de inhoud, omdat hij geen Nederlands kon lezen.Bij de rechter-commissaris heeft [naam] verklaard dat het mogelijk is dat hij een paar brieven heeft ondertekend zonder te weten wat het was.
[naam] heeft bij de politie – geconfronteerd met de stukken – verklaard dat hij de ontslagbrieven nog nooit heeft gezien en dat hij ze niet heeft ondertekend. Hij herkent wel zijn handtekeningen en hij kon zich nog herinneren dat hij, toen hij werd aangenomen (eind 2012), meerdere documenten moest ondertekenen, waarvan hij zich een deel van de documenten zich niet kan herinneren.De inhoud van die brieven – dat hij op eigen verzoek ontslag had genomen op die data, omdat hij een andere functie had bemachtigd – klopt volgens hem niet.Hij was volgens zijn verklaring op 14 mei 2014 nog steeds formeel werkzaam bij [bedrijfsnaam] , omdat hij nooit ontslag had genomen.
Bij de rechter-commissaris heeft [naam] verklaard dat hij alle ontslagbrieven heeft ondertekend. Hij zou anders geen vast dienstverband krijgen, want “dat was een verzekering voor hen” en “Zij gaven aan dat zij eerder vaste contracten hadden gegeven en dat personeel dan niet meer kwam opdagen, daarom was dit een verzekering voor hen”.
Verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de ontslagbrieven (van [naam] , [naam] en [naam] ) dienden als stok achter de deur voor het bedrijf. Bij het ondertekenen van een arbeidscontract moesten werknemers ook meerdere ontslagbrieven ondertekenen. Verdachte was zelf op dat idee gekomen. Als de werknemers stalen of het bedrijf op andere manier in diskrediet brachten, kon hij ze ontslaan omdat zij al een ontslagbrief hadden getekend.Ter terechtzitting van 20 maart 2018 heeft hij deze gang van zaken bevestigd.
Valselijke opmaken en/of gebruik maken van een vals stuk
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de ontslagbrieven betreffende [naam] , [naam] en [naam] vals zijn en door [bedrijfsnaam] zijn opgemaakt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de ontslagbrieven op of omstreeks het moment van het aangaan van een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijfsnaam] enerzijds en de werknemer anderzijds zijn opgesteld door [bedrijfsnaam] en ondertekend door de desbetreffende werknemer. Uit de verklaring van verdachte volgt dat de ontslagbrieven bedoeld waren om tot bewijs (van het verzochte ontslag) te dienen, maar nu uit niets volgt dat de werknemers dat ontslag wilden nemen of hebben genomen – niet om de reden genoemd in de ontslagbrieven en evenmin op één van de data genoemd in de ontslagbrieven – brengt dat gegeven reeds met zich dat de ontslagbrieven vals zijn.
Aan het verweer dat de ontslagbrieven ‘slechts’ op het bureau zijn aangetroffen, en dus niet in de administratie waren opgenomen, gaat de rechtbank voorbij nu de verklaring van verdachte op dit punt volstrekt helder is: de brieven waren bedoeld om te gebruiken zodra zich een situatie voor zou doen waarbij [bedrijfsnaam] van een werknemer af wilde.
Naast het valselijk opmaken is de rechtbank voorts van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de ontslagbrieven door [bedrijfsnaam] zijn gebruikt, namelijk door ze in de administratie op te nemen. Voor zover het verweer is gevoerd dat de brieven ‘slechts’ op het bureau van de verdachte zijn aangetroffen overweegt de rechtbank dat er geen formele vereisten zijn aan de wijze waarop een stuk in de administratie moet worden opgenomen. De vaststelling of een stuk tot de administratie behoort is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dit geval zijn de ontslagbrieven aangetroffen in een envelop op het bureau van de verdachte, in het bedrijfspand, terwijl hij ze daar bewaarde om te gebruiken als er redenen waren voor een ontslag van een werknemer. Zij bevonden zich dus in het bedrijfspand, gebruiksklaar ten behoeve van [bedrijfsnaam] . Onder die omstandigheden is voldoende aannemelijk geworden dat de ontslagbrieven waren opgenomen in de administratie van [bedrijfsnaam]
3.4.2.3 De uitzendovereenkomst van [naam]
Op 15 mei 2013 en 3 oktober 2013 is [naam] door [bedrijfsnaam] bij het UWV ziek gemeld.
Blijkens onderzoekzijn door het UWV op 22 mei 2013 en 29 oktober 2013 aan [bedrijfsnaam] verzoeken gedaan omtrent ontbrekende informatie betreffende [naam] . Blijkens de stempels op stukken is die informatie op 29 mei 2013 en 4 november 2013 binnengekomen bij het UWV.Bij beide verzoeken is een kopie van dezelfde uitzendovereenkomst bijgevoegd door [bedrijfsnaam] , tussen [bedrijfsnaam] en [naam] , gedateerd 3 september 2012.
Op 27 februari 2014 is bij de doorzoeking van het kantoor van [bedrijfsnaam] de originele uitzendovereenkomst ( [nummer] ) aangetroffen. Daarnaast is toen ook een, door beide partijen ondertekende, voltijd arbeidsovereenkomst ( [nummer] ) aangetroffen tussen [bedrijfsnaam] en Eren, gedateerd 2 januari 2013.
[naam] heeft bij de politie verklaard dat hij eind 2012 op basis van een uitzendovereenkomst bij [bedrijfsnaam] is gaan werken en dat hij na enkele maanden heeft gevraagd of hij een vaste aanstelling kon krijgen (omdat hij die nodig had voor een lening). Omdat verdachte tevreden over hem was, kreeg hij die aanstelling en heeft hij een vaste arbeidsovereenkomst getekend.Hij heeft document [nummer] herkend als de uitzendovereenkomst en [nummer] als de arbeidsovereenkomst. [naam] heeft bevestigd dat hij op 3 oktober 2013 een bedrijfsongeval heeft gehad en heeft verklaard dat hij nu (datum van verhoor 14 mei 2014) van een uitkering van het UWV geniet.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat door [bedrijfsnaam] tussen 22 mei 2013 en 29 mei 2013 en tussen 29 oktober 2013 en 4 november 2013, dus twee keer een kopie van de uitzendovereenkomst met Eren d.d. 3 september 2012 naar het UWV is gestuurd, terwijl [bedrijfsnaam] ruim daarvoor – namelijk op 2 januari 2013 – een voltijd arbeidsovereenkomst is aangegaan met [naam] . De inhoud van (de kopieën van de overgelegde) uitzendovereenkomst strookte dus niet met de daadwerkelijke arbeidsverhouding tussen [bedrijfsnaam] en [naam] op het moment waarop gebruik werd gemaakt van die uitzendovereenkomst (22 mei 2013 en 29 oktober 2013). Naar het oordeel van de rechtbank is de (inhoud van de) uitzendovereenkomst op dat moment vals.
Met het kopiëren van de originele uitzendovereenkomst en vervolgens het opsturen van die kopieën heeft [bedrijfsnaam] immers gebruik gemaakt van de originele uitzendovereenkomst, terwijl de inhoud van die overgelegde kopieën op dat moment vals was.
3.4.2.4.1 Strafbaarheid van de rechtspersoon
Het wettelijk kader
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan (dat wil zeggen: een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen). Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
In zijn arrest van 21 oktober 2003 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Ingeval de delictsomschrijving van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht, opzet vereist, kan dat opzet op verschillende manieren worden vastgesteld. Onder omstandigheden kan het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon worden toegerekend. Voor opzet van een rechtspersoon is niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.
De ontslagbrieven
Gelet op hetgeen reeds is overwogen staat vast dat door (personeel van) [bedrijfsnaam] de volgende handelingen zijn verricht – kort gezegd –:
- het valselijk opmaken van een ontslagbrief ter zake [naam] , d.d. 15 februari 2013 ( [nummer] );
- het valselijk opmaken van een ontslagbrief ter zake [naam] , d.d. 1 oktober 2014 ( [nummer] );
- het valselijk opmaken van een ontslagbrief ter zake [naam] , d.d. 1 februari 2012 ( [nummer] ).
- het opzettelijk gebruik maken die ontslagbrieven, als ware zij echt en onvervalst, door deze in de administratie op te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van de verdachte volgt dat er een bepaald beleid was waaruit kan worden afgeleid dat bij [bedrijfsnaam] een oogmerk bestond op echt en onvervalst gebruik bij het opmaken van de ontslagbrieven. Immers werden bij het aangaan van een vaste of voltijd arbeidscontract meerdere ontslagbrieven opgesteld en ondertekend als verzekering voor [bedrijfsnaam] bij verwijtbaar handelen door de werknemer. De ontslagbrieven hadden dan ook als doel om het voor het bedrijf makkelijk te maken om – desgewenst – van een werknemer af te raken. Een en ander betekent dan ook dat het valselijk opmaken van de ontslagbrieven (onder feit 2 en 3) aan [bedrijfsnaam] kan worden toegerekend.
De uitzendovereenkomst
Gelet op hetgeen reeds is overwogen staat vast dat door (personeel van) [bedrijfsnaam] de volgende handeling is verricht – kort gezegd –:
- het gebruik maken van een valse uitzendovereenkomst, d.d. 3 september 2012 ( [nummer] ) door deze op te sturen naar het UWV.
Bij het gebruik maken van een vals geschrift is vereist dat er minst genomen sprake was voorwaardelijk opzet op het als echt en onvervalst gebruik alsmede op het valse karakter van het geschrift. In het licht van dat vereiste overweegt de rechtbank dat van elk bedrijf mag worden verwacht dat de administratie en het gebruik van documenten uit die administratie een juiste voorstelling geeft van de waarheid. Zelfs als door (een) werknemer(s) van [bedrijfsnaam] tijdens diens/dier dienstbetrekking twee maal per ongeluk – zoals de verdediging heeft gesteld – een vals document is verstrekt dan nog dient dat gelet op de bijzondere eisen die aan de administratie van een werkgever worden gesteld voor de rekening van de werkgever te komen. Daarmee acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat [bedrijfsnaam] minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er twee maal een vals document aan het UWV is gestuurd en dat die documenten als echt en onvervalst zouden kunnen worden gebruikt.
3.4.2.4.2 Feitelijk leiding geven
Het wettelijk kader
Pas nadat is vastgesteld dat een rechtspersoon een bepaald strafbaar feit heeft begaan, komt aan de orde of iemand als feitelijk leidinggever daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk is. Bij de beoordeling daarvan moet worden vooropgesteld dat uit de taalkundige betekenis van het begrip feitelijk leiding geven enerzijds voortvloeit dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit. Anderzijds is een dergelijke juridische positie geen vereiste voor feitelijk leiding geven. Sterker nog: ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon kan feitelijk leidinggever zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit.
Aan hetzelfde strafbare feit kan door meer personen – al dan niet gezamenlijk – feitelijk leiding worden gegeven. Ook een rechtspersoon kan een feitelijk leidinggever zijn.
Feitelijk leiding geven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijk leiding geven kan verder sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijk leiding geven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
In feitelijk leiding geven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.
De verklaring van de verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zich presenteerde als manager van [bedrijfsnaam] en dat zijn verantwoordelijkheden als directeur (ook) inhielden het aannemen en ontslaan van personeel, het leiding geven aan personeel en het houden van werkoverleg.Verdachte heeft verder verklaard dat [naam] directeur was van [bedrijfsnaam] , maar die was bijna nooit op kantoor, dat hij zelf [naam] , [naam] en [naam] heeft aangenomen, dat medeverdachte [medeverdachte] de contracten en de ontslagbrieven maakte nadat verdachte daarom had gevraagden dat [medeverdachte] een administrateur was, die stukken ondertekende namens de verdachte of namens [naam] .
Ter terechtzitting van 20 maart 2018 heeft de verdachte verklaard dat [naam] de directeur was van [bedrijfsnaam] en hij slechts een adviseur was voor hem. Verdachte zat er wel als manager en presenteerde zich zodanig van [bedrijfsnaam] , maar was het eigenlijk niet.
Getuigen
[getuige] heeft verklaard dat hij assistent administrateur is bij [bedrijfsnaam] of [bedrijfsnaam] en dat verdachte zijn baas is, zijn werkgever.
[getuige] heeft verklaard dat hij administratief medewerker is bij [bedrijfsnaam] en dat verdachte de General Manager was van [bedrijfsnaam] . Verdachte stuurde het personeel aan van zowel [bedrijfsnaam] . als [bedrijfsnaam] Hij zag verdachte als zijn leidinggevende. Als hij een vrije dag wilde, meldde hij dat bij hem. Contractbesprekingen deed hij ook met verdachte, want verdachte nam de beslissing of een contract verlengd zou worden.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij onder meer verdachte zag als zijn leidinggevende.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat verdachte de dagelijkse leiding had over de personeelsleden van [bedrijfsnaam] en daarmee over de gedragingen door [bedrijfsnaam] . Dat maakt dat hij kan worden aangemerkt als feitelijk leidinggever aan de bewezen verklaarde gedragingen van [bedrijfsnaam]
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte in de periode van 1 mei 2011 tot en met 27 februari 2014 te Den Haag feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijfsnaam] :
- valselijk opmaken van drie ontslagbrieven, met het oogmerk op het echt en onvervalst gebruik van die geschriften,
- opzettelijk gebruik maken die ontslagbrieven, als ware zij echt en onvervalst, door deze in de administratie op te nemen en
- opzettelijk gebruik maken van een valse uitzendovereenkomst, als ware deze echt en onvervalst, door deze aan het UWV te sturen.