ECLI:NL:RBDHA:2018:5576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
09/827034-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis aan man met psychotisch toestandsbeeld die zijn partner heeft mishandeld

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die zijn levensgezel heeft mishandeld. De verdachte, geboren in 1959 en thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught, werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn partner op 8 januari 2018 en van meerdere mishandelingen in de periode van 17 mei 2017 tot en met 7 januari 2018. Tijdens de zitting op 25 april 2018 heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd voor het primair ten laste gelegde feit, maar bewezenverklaring van de subsidiaire en andere ten laste gelegde feiten. De verdediging steunde dit standpunt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het subsidiaire feit heeft bekend en dat er voldoende bewijs is voor de mishandelingen. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een paranoïde psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie. Zowel de psycholoog als de psychiater hebben geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de feiten niet in staat was om zijn wil en gedrag vrijelijk te bepalen, en dat de bewezen verklaarde feiten niet aan hem kunnen worden toegerekend.

Daarom heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar wel de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd. De rechtbank oordeelde dat deze maatregel noodzakelijk is om de kans op recidive te verminderen en om de verdachte de benodigde behandeling te bieden. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de artikelen 37 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de veiligheid van de partner van de verdachte als belangrijke factor in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/827034-18
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught in Vught.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 april 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Peters en van wat door de raadsman van de verdachte, mr. H.P.J. van der Eerden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 januari 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn levensgezel (aan) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meer schop(pen) tegen het hoofd heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 januari 2018 te 's-Gravenhage zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar een of meer schop(pen) tegen het hoofd/lichaam te geven en/of een of meer ke(e)r(en) te slaan;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 17 mei 2017 tot en met 07 januari 2018 te 's-Gravenhage (telkens) zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar (telkens) een of meer ke(e)r(en) te slaan.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken en dat de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1 primair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet is vast te stellen dat de verdachte aangeefster [slachtoffer] een of meer schoppen tegen het hoofd heeft gegeven. De rechtbank spreekt de verdachte om die reden vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft deze vrijspraak geen verdere motivering.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Omdat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het hierna vermelde bewezen verklaarde feit heeft begaan op de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 11 januari 2018, PL1500-2018009106-8, derde en vierde bladzijde;
- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] van 11 januari 2018, PL1500-2018009106-1;
- het proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2018, PL1500-2018009106-3.
Ten aanzien van feit 2
Omdat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het hierna vermelde bewezen verklaarde feit heeft begaan, op de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 11 januari 2018, PL1500-2018009106-8, derde en vierde bladzijde;
- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] van 11 januari 2018, PL1500-2018009106-1.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1.
op 08 januari 2018 te 's-Gravenhage zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar meer
derekeren te slaan;
2.
op tijdstippen gelegen in de periode van 17 mei 2017 tot en met 07 januari 2018 te 's-Gravenhage zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar meer
derekeren te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte Pro Justitia-rapportages van drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog, van 15 maart 2018 en L. Beverloo, psychiater, van 23 maart 2018.
Psycholoog Lander heeft in voornoemd rapport naar aanleiding van zijn onderzoek het volgende naar voren gebracht. Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie. Ook is er sprake van een stoornis in de zin van gebruik van amfetaminen. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde bestonden de ziekelijke stoornissen van de geestvermogens bij de verdachte en zij hebben zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed. De verdachte heeft zijn wil en gedrag tijdens de mishandeling van de aangeefster niet in vrijheid kunnen bepalen omdat hij gestuurd is door het psychotisch toestandsbeeld met sterke paranoïde ideeën, aldus de psycholoog. De psycholoog adviseert dan ook om het ten laste gelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
In het rapport van psychiater Beverloo wordt geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een chronisch psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie, met daarnaast een stoornis in de zin van gebruik van middelen (speed). Ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was hier sprake van. Volgens de psychiater bestaat er tussen het ten laste gelegde en de ziekelijke stoornis van de verdachte causaal verband. In de periode voorafgaand aan en tijdens de mishandeling was er bij de verdachte sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld. Hij was achterdochtig, had betrekkingsideeën en hoorde stemmen waar hij zijn eigen interpretatie aan gaf. Zijn denken en handelen werden volledig gestuurd door zijn psychotische gedachtegang, om welke reden de psychiater adviseert om het ten laste gelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van zowel de psycholoog als de psychiater met betrekking tot de toerekenbaarheid worden gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over.
Op basis van de rapportages is de rechtbank van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend wegens de ten tijde van het plegen van die feiten aanwezige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De oplegging van de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar wordt opgelegd (artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de door de officier van justitie gevorderde maatregel tot plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen van zijn partner. Hij heeft daarmee veel pijn en letsel bij haar veroorzaakt. Hij heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Dit gebeurde steeds in de woning waar de verdachte met zijn partner woonde en waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen.
De verdachte en aangeefster hebben al dertig jaar een relatie en houden veel van elkaar. De psychotische symptomen die beiden vertonen, met name wanen, leiden echter regelmatig tot ruzies waarbij de verdachte uiteindelijk geweld gebruikt. Deze bij beiden aanwezige wanen hebben ook een rol gespeeld bij de escalatie van het conflict dat aan de mishandeling op 8 januari 2018 voorafging.
Vanwege zijn ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie kunnen de bewezen verklaarde feiten niet aan de verdachte worden toegerekend en de rechtbank zal hem daarom geen straf opleggen. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of het nodig is om gegeven de omstandigheden een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis aan de verdachte op te leggen.
Uit eerdergenoemd rapport van de psycholoog Lander blijkt dat het psychotische toestandsbeeld, de prikkelbare opstelling en de neiging tot impulsief en agressief gedrag van de verdachte van belang kunnen zijn voor de kans op recidive. Het gebruik van middelen, maar zeker ook de conflictueuze relatie met de aangeefster zijn ook van invloed. De verdachte raakt hierdoor eerder overbelast, wat een toename van impulsief en agressief gedrag teweeg brengt. Om recidive te voorkomen, is het in de visie van de gedragsdeskundige van belang dat de verdachte langdurig en intensief wordt behandeld in een klinische setting. Hierbij kan geprobeerd worden om hem in te stellen op andere, meer effectieve antipsychotische medicatie. Ook kan hij tijdens de klinische behandeling abstineren van middelen, wat ook zal bijdragen aan het verminderen van de psychotische symptomen (en de navenante prikkelbaarheid, impulsiviteit en agressiviteit). Naar verwachting zal een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, met een duidelijke structuur en een verhoogd beveiligingsniveau, voldoende waarborg bieden om de kans op recidive tot een aanvaardbaar risico te reduceren, aldus gedragsdeskundige Lander.
Psychiater Beverloo concludeert in zijn rapport dat de psychiatrische behandeling van de verdachte tot op heden weliswaar enig, maar ontoereikend resultaat heeft gehad. De verdachte heeft geen ziektebesef en geen intrinsieke motivatie tot behandeling. Het recidiverisico valt - bij gewelddadig gedrag dat plaatsvindt vanuit een psychotische gedachtegang, mogelijk in combinatie met middelengebruik - ten minste hoog te noemen. Gerichte (medicamenteuze) behandeling van de psychotische symptomen en de verslaving zijn noodzakelijk binnen een sluitend psychiatrisch behandelkader in gesloten setting, om te voorkomen dat de verdachte zich aan behandeling onttrekt. Daarbij is nog van belang dat het medicatiegebruik met de verdachte kan worden afgestemd en het effect daarvan gemonitord kan worden om met het oog op de toekomst een ambulant behandelkader op te zetten. Ook is een versterking van de beschermende factoren (wonen, werk en inbedding in een sociaal netwerk) belangrijk voor stabiliteit in de toekomst. Samengevat biedt gedwongen verpleging in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, naar mening van de psychiater, de meeste kans van slagen.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het advies van GGZ Reclassering Fivoor van 12 januari 2018. De reclassering sluit zich - kort samengevat - aan bij de adviezen van de (gedrags)deskundigen om de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen. Daarnaast benadrukt de reclassering dat de verdachte een problematische relatie heeft met de aangeefster en dat zij op haar beurt ten onrechte meent dat de verdachte vreemd gaat met een ander. Zij wonen al geruime tijd samen en het feit dat de aangeefster geen eigen woonruimte heeft, is ongewenst.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun adviezen. Op basis van genoemde rapporten is zij van oordeel dat om een nieuwe ontsporing bij de verdachte te voorkomen begeleiding in een vrijwillig kader niet volstaat, maar dat een verplicht kader noodzakelijk is waarbij in een klinische setting voor langere tijd behandeling, structuur en adequate medicatie worden geboden. De rechtbank is tegen de achtergrond van de bewezen verklaarde feiten, het strafblad van de verdachte van 11 januari 2018 en vanwege de inschatting van de gedragsdeskundigen van het recidiverisico - waaronder het gevaar van geweldpleging - van oordeel dat bij gebreke van een dergelijk kader daadwerkelijk gevaar bestaat voor de veiligheid van de partner van de verdachte.
Gezien het voorgaande en de omstandigheid dat een eerder opgelegde maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, te weten plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar, redelijk succesvol is verlopen, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van deze maatregel wederom geboden is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat is voldaan aan de wettelijke eisen, namelijk dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kunnen worden toegerekend en dat de veiligheid van anderen de maatregel eist. De verdachte ziet in dat deze maatregel hem kan helpen om de situatie thuis op orde te krijgen, ook al heeft hij zijn buik vol van de psychiatrie.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 37, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte
nietstrafbaar;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van
1 (één)jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Doets, voorzitter,
mr. J. Eisses, rechter,
mr. M.H. Erich, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018009106, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, basisteam Zuiderpark, met bijlagen.