Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die zijn levensgezel heeft mishandeld. De verdachte, geboren in 1959 en thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught, werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn partner op 8 januari 2018 en van meerdere mishandelingen in de periode van 17 mei 2017 tot en met 7 januari 2018. Tijdens de zitting op 25 april 2018 heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd voor het primair ten laste gelegde feit, maar bewezenverklaring van de subsidiaire en andere ten laste gelegde feiten. De verdediging steunde dit standpunt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het subsidiaire feit heeft bekend en dat er voldoende bewijs is voor de mishandelingen. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een paranoïde psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie. Zowel de psycholoog als de psychiater hebben geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de feiten niet in staat was om zijn wil en gedrag vrijelijk te bepalen, en dat de bewezen verklaarde feiten niet aan hem kunnen worden toegerekend.
Daarom heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar wel de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd. De rechtbank oordeelde dat deze maatregel noodzakelijk is om de kans op recidive te verminderen en om de verdachte de benodigde behandeling te bieden. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de artikelen 37 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de veiligheid van de partner van de verdachte als belangrijke factor in haar overwegingen meegenomen.