Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. G.C. Blom.
1.Het procesverloop
- het op 28 februari 2018 ter griffie binnengekomen verzoekschrift, met producties;
- het op 28 maart 2018 ter griffie binnengekomen verweerschrift, met producties;
- de door partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling toegezonden producties;
- het faxbericht van 19 april 2018 van de zijde van de werkgever;
- het faxbericht van 19 april 2018 van de zijde van de werknemer.
2.De feiten
“ Op basis van de door u aangeleverde cijfers over het boekjaar 2016 kan niet worden vastgesteld dat uw berekening van de hoogte van de waarde van de vlottende activa en de vlottende passiva correct is. Wij kunnen dan ook niet concluderen dat u aan deze voorwaarde voldoet.”Het UWV heeft voorts verklaard dat de werkgever niet aan alle voorwaarden voldoet voor de overbruggingsregeling transitievergoeding.
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
“De werknemer die aanspraak op een transitievergoeding maakt en daarover geen overeenstemming met de werkgever heeft bereikt, zal in alle gevallen op straffe van verval tijdig een verzoek bij de kantonrechter hebben in te dienen. Als het de werkgever zou zijn toegestaan ook na de drie maanden termijn bij wege van verweer aanspraak te maken op een lagere transitievergoeding is de wettelijke regeling van artikelen 7:686a lid 4 sub b BW jo 7:673d BW zonder betekenis.”
equality of arms. Dat doet zich eens te meer voelen in een situatie als hier aan de orde, waar de werkgever een afwijzende verklaring van het UWV naast zich neer heeft gelegd, zonder zich vervolgens tot de kantonrechter te wenden met een verzoek te bepalen dat haar een beroep op de overbruggingsregeling transitievergoeding toekomt, terwijl zij wist dat de werknemer niet instemde met toepassing van deze regeling, waarmee zij de werknemer heeft gedwongen een verzoek bij de kantonrechter in te dienen.