ECLI:NL:RBDHA:2018:5462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 49
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag verlenging voorrangsregeling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor verlenging van een voorrangsverklaring, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet adequaat had gereageerd op een woningaanbod, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de woning niet aan hem was aangeboden via de website van Woonnet-Haaglanden. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen en geconcludeerd dat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de woning daadwerkelijk aan eiser was aangeboden. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Daarom werd het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/49

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: R. Vingerling).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlenging van de voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 23 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 28 november 2016 is er een voorrangsverklaring aan eiser afgegeven. Eiser heeft destijds een bezwaarschrift ingediend tegen het zoekprofiel en het aantal personen vermeld op de verleende voorrangsverklaring.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift is de voorrangsverklaring van 28 november 2016 ingetrokken en is aan eiser (en aan de vijf personen met wie hij samenwoont) per 14 maart 2017 een nieuwe voorrangsverklaring verleend. De geldigheidstermijn van de voorrangsverklaring liep vanaf 14 maart 2017 tot 14 juni 2017 voor de volgende woningtype:
- portiekwoning of flat zonder lift, alleen tot en met de eerste etage, (conform het GGD-advies);
- Benedenmaisonnette of maisonnette te bereiken met lift, (conform het GGD-advies);
- flat met lift;
- benedenwoning; en
- eengezinswoning.
Op 20 juni 2017 heeft eiser de onderliggende aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft gereageerd op de voor hem passende woning aan [adres] te [plaats]. Hierdoor is verweerder van mening dat geconcludeerd kan worden dat eiser onvoldoende, dan wel niet adequaat op het woningaanbod heeft gereageerd. Gelet hierop wordt niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 30, derde lid van de Huisvestingsverordening gemeente Den Haag 2015-2019 (de Huisvestingsverordening) en wordt de voorrangsverklaring niet verlengd. Ten aanzien van de hardheidsclausule stelt verweerder dat niet is gebleken dat het juist in dit geval onbillijk zou zijn om het aan eiser toe te rekenen dat hij de woning aan [adres] te [plaats] niet heeft opgemerkt.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat de woning aan [adres] te [plaats] niet aan hem is aangeboden via de website van Woonnet-Haaglanden. Uit de enkele, niet onderbouwde stelling van verweerder dat de betreffende woning aan zijn zoekprofiel voldoet en door de Corporatie Haag Wonen op 1 mei 2017 om 20.00 uur geactiveerd is, volgt niet dat de woning ook specifiek aan hem aangeboden. Aangezien verweerder toegang heeft tot de betreffende systemen, ligt het op de weg van verweerder om dit te bewijzen. Door te verwijzen naar artikel 30, derde lid van de Huisvestingsverordening en de bewijslast bij hem te leggen, is eiser van mening dat niet kan worden gesproken van een eerlijk proces en equality of arms. Derhalve meent eiser dat er sprake is van strijdigheid met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ter zitting is gebleken dat verweerder aan eiser alleen tegenwerpt dat hij niet heeft gereageerd op de betreffende portiekwoning aan [adres] te [plaats]. Niet in geschil is dat eiser wel op alle andere woningen heeft gereageerd die aan zijn zoekprofiel voldeden en die aan hem op zijn persoonlijke ‘Mijn Woonnet’-pagina zijn aangeboden.
Door eiser is onbetwist gesteld dat hij zowel op eengezinswoningen als op portiekwoningen heeft gereageerd en dat hij ook op woningen heeft gereageerd die niet op zijn Woonnet-pagina waren aangeboden. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat geconcludeerd kan worden dat eiser niet slechts op één soort woning (een eengezinswoning) reageert en voorts dat eiser zo veel mogelijk op woningen reageert.
4.2
Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.1 en dat eiser niet betwist dat de betreffende woning aan zijn zoekprofiel voldoet, dat eiser heeft aangevoerd elke dag te kijken op zijn persoonlijke ‘Mijn Woonnet’- pagina om te zien of er nieuwe woningen worden aangeboden en dat op zitting is gebleken dat er ten aanzien van de huidige woning van eiser sprake is van een onhoudbare situatie, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het standpunt van verweerder voldoende twijfel gezaaid zodat het in de rede ligt om nader onderzoek te doen naar zijn stelling dat de woning aan [adres] niet op zijn persoonlijke ‘Mijn Woonnet’- pagina is verschenen. Daarbij neemt de rechtbank eveneens in overweging hetgeen ter zitting door eiser zijn gemachtigde onbestreden is gesteld dat het systeem zodanig is ingericht dat woningcorporaties zelfstandig woningen kunnen uploaden waarbij niet valt uit te sluiten dat de omschrijving buiten het persoonlijke zoekprofiel van eiser zou kunnen vallen.
4.3
Nu eiser geen toegang heeft tot de digitale systemen die ten grondslag liggen aan het digitale Woonnet systeem dat verweerder hanteert, ligt het op de weg van verweerder om nader onderzoek te doen. Daargelaten dat artikel 30, derde lid, van de Huisvestingsverordening de bewijslast bij eiser legt, is verweerder de systeembeheerder waarvan verwacht kan worden dat hij op eenvoudige wijze kan onderzoeken welke woningen op de persoonlijke ‘Mijn Woonnet’-pagina van eiser zijn aangeboden. De enkele stelling van verweerder dat de woning aan eiser moet zijn aangeboden op zijn persoonlijke ‘Mijn Woonnet’-pagina omdat de woning aan zijn zoekprofiel voldoet, acht de rechtbank niet voldoende. Voorts kan de stelling van verweerder ter zitting dat verweerder geen toegang heeft tot het persoonlijke account van eiser niet slagen. Immers, van een systeembeheerder mag worden verwacht dat deze de achterliggende informatie kan achterhalen.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bestreden besluit van verweerder in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd is.
6. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 1.002,- aan kosten door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 501,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Siderius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.