ECLI:NL:RBDHA:2018:5310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
NL18.2142 en NL18.2143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake verlenging verblijfsvergunningen asiel met verblijfsgat

In deze zaak hebben eisers, een broer en zus van Iraanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake de verlenging van hun verblijfsvergunningen asiel. De rechtbank Den Haag heeft op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. Eisers waren het niet eens met de ingangsdata van de aan hen verleende verblijfsvergunningen, omdat deze niet overeenkwamen met de datum waarop zij dachten dat hun aanvragen waren ingediend. De staatssecretaris had de aanvragen van eiseres en eiser ontvangen na het verstrijken van de geldigheidsduur van hun verblijfsvergunningen, wat resulteerde in een verblijfsgat. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers procesbelang hebben bij de beoordeling van hun beroepen, aangezien dit van invloed kan zijn op toekomstige procedures, zoals naturalisatie.

De rechtbank heeft overwogen dat een verblijfsvergunning asiel wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag door de staatssecretaris is ontvangen. Indien een verlengingsaanvraag te laat is ingediend, maar dit niet aan de vreemdeling kan worden toegerekend, kan de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na de afloop van de oude vergunning. De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers niet hebben aangetoond dat zij niet in staat waren om hun aanvragen tijdig in te dienen. De omstandigheden die zij aanvoerden, zoals psychische problemen en verwarring over de geldigheidsduur van hun reisdocumenten, zijn door de rechtbank niet als verschoonbaar erkend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de te late indiening van de aanvragen aan eisers kan worden toegerekend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.2142 en NL18.2143

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2018 in de zaken tussen

[eiseres], eiseres,

[eiser], eiser,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. H.K. Westerhof),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.D. Schröder).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de twee afzonderlijke besluiten van verweerder van 12 januari 2018 (de bestreden besluiten).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn gevoegd behandeld op de zitting van 28 maart 2018 in Breda. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. F. Boone, als waarnemer van hun gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Ghanbari. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [geboortedatum], eiser op [geboortedatum]. Zij bezitten de Iraanse nationaliteit. Zij zijn broer en zus. Op 29 december 2013 zijn aan hen verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 25 oktober 2012 en geldig tot 25 oktober 2017.
Eisers hebben aanvragen ingediend om hun verblijfsvergunning te verlengen. Verweerder heeft het aanvraagformulier van eiseres d.d. 25 oktober 2017 op 26 oktober 2017 ontvangen. Het aanvraagformulier van eiser d.d. 21 november 2017 is door verweerder op 24 november 2017 ontvangen.
Omdat de aanvragen door verweerder zijn ontvangen na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunningen, heeft verweerder de verblijfsvergunning niet verlengd per 25 oktober 2017 maar per 26 oktober 2017 (eiseres) en 24 november 2017 (eiser). Dit betekent dat er een onderbreking in hun verblijfsrecht is ontstaan, ook wel ‘verblijfsgat’ genoemd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het tijdig indienen van de aanvragen de eigen verantwoordelijkheid van eisers is. Er is niet gebleken dat het niet tijdig indienen eisers niet kan worden toegerekend, aldus verweerder.
4. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten omdat zij het niet eens zijn met de ingangsdata van de aan hen verleende verblijfsvergunningen. Zij betogen allereerst dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het verbod op willekeur, omdat er geen criteria zijn op grond waarvan de verschoonbaarheid, als bedoeld in artikel 44, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt beoordeeld.
Eisers stellen dat er sprake is van verschoonbaarheid, gelet op de volgende omstandigheden. Op 11 oktober 2017 waren eisers bij de IND voor het maken van foto’s en vingerafdrukken. Zij waren in de veronderstelling dat daarmee de aanvraagprocedure al in gang was gezet. Verder beschikken zij over reisdocumenten die geldig zijn tot 27 februari 2018, wat heeft bijgedragen aan de verwarring. Verder hebben eisers allebei te maken met psychische problemen. Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat het verschil tussen ‘tot’ en ‘tot en met’ haar onvoldoende duidelijk was.
Tot slot hebben eisers een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Zij stellen dat verweerder een belangenafweging had moeten maken en op grond daarvan had moeten beslissen of de gevolgen van het verblijfsgat evenredig zijn aan het beoogde doel.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eisers belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen. Dit is het geval als het resultaat dat eisers nastreven daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hen feitelijke betekenis kan hebben. Als dat niet zo is, dan moet het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met partijen stelt de rechtbank vast dat eisers procesbelang hebben. In toekomstige procedures, bijvoorbeeld de procedure tot naturalisatie, is het van belang dat eisers ononderbroken rechtmatig verblijf hebben gehad. De beroepen zijn dan ook ontvankelijk en de rechtbank zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling daarvan.
6. Een verblijfsvergunning asiel wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag door verweerder is ontvangen. Dit geldt ook voor verlengingen. Indien een verlengingsaanvraag te laat is ingediend maar dit niet aan de vreemdeling kan worden toegerekend, kan de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de ‘oude’ vergunning afloopt. Dit volgt uit artikel 44, tweede en vijfde lid, van de Vw.
7. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat er sprake is van willekeur. In ieder voorkomend geval beoordeelt verweerder immers op grond van de aangevoerde individuele omstandigheden of het niet tijdig indienen van een aanvraag de vreemdeling kan worden toegerekend. Deze beoordeling geschiedt onder meer op grond van het beleid van verweerder, zoals opgenomen in paragraaf C2/10.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de te late indiening van de aanvragen eisers valt toe te rekenen. Uitgangspunt daarbij is, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, dat het tijdig indienen van een verlengingsaanvraag de verantwoordelijkheid van de vreemdeling is. Uit de door eisers overgelegde stukken over hun psychische gesteldheid, blijkt niet dat zij niet in staat waren om hun aanvragen tijdig in te dienen. Dat eisers op 11 oktober 2017 bij de IND zijn geweest om vingerafdrukken en pasfoto’s te laten maken, is geen omstandigheid die tot verschoonbaarheid kan leiden. Hieruit kan juist worden afgeleid dat zij kennelijk wel degelijk op de hoogte waren van het feit dat hun verblijfsvergunningen binnenkort verlengd moesten worden. Dat het reisdocument van eisers een andere geldigheidsduur had dan hun verblijfsvergunning, kan evenmin tot verschoonbaarheid leiden. Dit laat immers onverlet dat op de verblijfsvergunning duidelijk de geldigheidsduur vermeld staat. Dat eiseres onvoldoende duidelijk is geweest wat het verschil is tussen ‘tot’ en ‘tot en met’ dient voor haar rekening en risico te komen. Gesteld noch gebleken is dat eisers niet in de gelegenheid zijn geweest om hun aanvragen tijdig aan verweerder toe te sturen.
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van dusdanig bijzondere omstandigheden dat moet worden geconcludeerd dat de gevolgen van de toepassing van het beleid in dit specifieke geval onevenredige gevolgen heeft in verhouding tot de met het beleid te dienen doel. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van die uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.