ECLI:NL:RBDHA:2018:5307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
NL18.6866 en NL18.6867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen overdrachtsbesluit op grond van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een overdrachtsbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, genomen op 6 april 2018 op basis van artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser, die niet verschenen was op de zitting, had beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht aan Duitsland te voorkomen. Tijdens de zitting werd bevestigd dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken en dat hij geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd digitaal ondertekend en bekendgemaakt op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.6866 en NL18.6867
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser en verzoeker (hierna: eiser),

(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.P. Kallenbach).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder een overdrachtsbesluit genomen op grond van artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening [1] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser een voorlopige voorziening gevraagd ter voorkoming van overdracht aan Duitsland hangende zijn beroep.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting is onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Overwegingen

1. Eiser is met onbekende bestemming vertrokken, zo blijkt uit het bericht van zijn gemachtigde van 23 april 2018. Gemachtigde van eiser heeft telefonisch desgevraagd verklaard voor het laatst medio april 2018 contact met eiser te hebben gehad. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat uit een bericht van verwijdering van 18 april 2018 van de Dienst Terugkeer en Vertrek blijkt dat eiser zelfstandig de woonruimte op het AZC heeft verlaten.
2. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier op 26 april 2018.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013