ECLI:NL:RBDHA:2018:5304
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese vreemdeling op basis van onvoldoende identiteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Eritrese vreemdeling die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.J. Manspeaker, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag op 11 oktober 2016 was afgewezen. De staatssecretaris had in het bestreden besluit van 7 september 2017 het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard, omdat zij haar identiteit niet had aangetoond.
Tijdens de zitting op 22 januari 2018 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en was er ook een referent aanwezig, alsook een tolk. Eiseres stelde dat zij geboren was in Eritrea en dat zij de Eritrese nationaliteit bezat. De staatssecretaris had echter betoogd dat eiseres niet in bewijsnood verkeerde, omdat zij geen identiteitsdocumenten kon overleggen. De rechtbank overwoog dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij vanwege haar persoonlijke omstandigheden niet kon beschikken over een identiteitskaart. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat eiseres haar identiteit niet had aangetoond, en dat de aanvraag om die reden moest worden afgewezen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.