ECLI:NL:RBDHA:2018:5299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
NL18.6299 en NL18.6300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van kennelijke ongegrondheid en geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eisers, een Armeens gezin, hun aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend. De aanvragen zijn door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eisers hebben in hun asielaanvraag gesteld dat zij in Armenië zijn bedreigd en dat hun dochter is ontvoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de geloofwaardigheid van hun relaas niet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers zich niet onverwijld hebben gemeld en dat eiser zich waarschijnlijk te kwader trouw van zijn paspoort heeft ontdaan. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de stelling dat verweerder in strijd met zijn eigen werkinstructie heeft gehandeld, verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvragen van eisers kennelijk ongegrond zijn en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.6299 en NL18.6300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, en

[eiseres], eiseres, mede namens hun minderjarige kinderen
[kind]en
[kind],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 26 maart 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Jesajan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum] en hebben de Armeense nationaliteit. Zij zijn in januari 2017 met gebruikmaking van een Schengenvisum via Italië en België in Nederland ingereisd. Eisers hebben op 19 januari 2017 asiel gevraagd. Na vernietiging van twee achtereenvolgende besluiten tot overdracht van eisers aan Italië heeft verweerder eisers opgenomen in de nationale asielprocedure.
2. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat eiser voor zijn werk als handelaar vaak in Turkije was. Op een gegeven moment benaderde een zekere [naam 1] hem in opdracht van een derde om een tas mee te nemen vanuit Turkije. Eiser heeft in Turkije ontdekt dat er drugs in de tas zaten en heeft de tas daar achtergelaten. Bij terugkomst in Armenië heeft eiser aangifte gedaan. Hij is toen mishandeld door handlangers van de opdrachtgever, een Armeens parlementslid genaamd [parlementslid]. Ook is eisers dochter ontvoerd. Eisers hebben toen hun huis verkocht om losgeld te kunnen betalen, waarop de dochter is vrijgelaten. Vervolgens zijn eisers ondergedoken en enige tijd later gevlucht.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, en - in het geval van eiser tevens - onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers zich niet onverwijld hebben gemeld en dat eiser zich waarschijnlijk te kwader trouw van zijn paspoort heeft ontdaan. Verder acht verweerder het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig, met uitzondering van de nationaliteit, identiteit en herkomst.
4. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eisers voeren allereerst aan dat verweerder in strijd met zijn eigen werkinstructie 2014/10 heeft gehandeld door de geloofwaardigheid van het ene element uit het relaas te laten doorwerken in de beoordeling van het andere element. Eisers stellen hierbij dat verweerder ten onrechte geen geloof hecht aan de afpersing van eiser en de ontvoering van de dochter, reeds omdat niet geloofwaardig is dat eiser betrokken is geraakt bij de drugssmokkel.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen van eiser een inhoudelijke beoordeling heeft opgenomen over de afpersing, onder meer door eisers verklaringen te bespreken over de mishandeling tijdens het doen van aangifte, over de aanwezigheid van [naam 2] daarbij, en over de verkoop van de woning om het losgeld te kunnen betalen. Daarnaast heeft verweerder in het voornemen van eiseres inhoudelijke overwegingen gewijd aan de ontvoering van de dochter, waarbij verweerder is ingegaan op de verklaringen van eiseres over de persoon van de ontvoerders en over de auto waarin zij de dochter hebben teruggebracht. In de besluiten van eisers is over en weer verwezen naar de overwegingen in de besluiten van de ander. Daarom kan deze beroepsgrond niet slagen.
7. Eisers voeren aan dat, gezien hun uitleg in de aanvullingen en correcties, verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij vage verklaringen heeft afgelegd over het bedrijf van [naam 1]. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het voornemen van eiser terecht opgemerkt dat eiser onduidelijk is geweest over de vraag of [naam 1] nu een eigen vervoersbedrijf had. Eiser is immers wisselend geweest in zijn verklaringen door enerzijds te suggereren dat het bedrijf van [naam 1] zelf vervoer verzorgt, maar anderzijds te verklaren dat [naam 1] zelf geen vervoersbedrijf had.
8. Verder heeft verweerder terecht aan eisers tegengeworpen dat zij niet hebben kunnen ophelderen waarom uitgerekend eiser zou zijn uitverkozen om de drugs te smokkelen. De enkele omstandigheid dat eiser vaak van Turkije naar Armenië reisde, is onvoldoende. Verweerder heeft daarbij terecht gewezen op eisers eigen verklaring dat [naam 1] een organisatie had die veelvuldig reisbewegingen van Turkije naar Armenië faciliteerde voor vele mensen. Eisers hebben deze tegenwerping onvoldoende weerlegd door te stellen dat zij niet in het hoofd van [naam 1] kunnen kijken.
9. Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de tas met drugs. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat eisers verklaringen in de zienswijze en in beroep dat hij wel argwaan kreeg toen hem de tas werd meegegeven, maar dat hij aanvankelijk geen nee durfde te zeggen, in tegenspraak zijn met zijn verklaring in het nader gehoor dat hij het een normale gang van zaken vond.
10. Verweerder heeft ook terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig is over de vraag of de drugs al dan niet goed verstopt zaten in de tas. Daarbij heeft verweerder gewezen op eisers verklaringen dat de drugs al voelbaar waren nadat hij de kleding uit de tas had gehaald en dat de drugs al zichtbaar werden door een rits onderin de tas te openen. Eisers latere opmerking in de correcties en aanvullingen dat de drugs wel goed verstopt zaten, is daarmee niet in lijn.
11. Verder heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat het zeer opmerkelijk is dat eiser de tas met drugs zou achterlaten op zijn hotelkamer, gelet op het gevaar dat eiser vanwege zijn hotelreservering zou worden getraceerd. Dit heeft eiser onvoldoende weerlegd met de stelling dat het op de weg van verweerder had gelegen om te onderbouwen wat hij dan wel met de tas had moeten doen, hetgeen overigens onjuist is omdat het op de weg van eiser ligt om zijn asielrelaas aannemelijk te maken.
12. Vervolgens heeft verweerder terecht aan eisers tegengeworpen dat zij ten opzichte van elkaar tegenstrijdig hebben verklaard over de vraag of eiser door de mishandeling gewond is geraakt. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat eisers verklaring dat hij met de vlakke hand was geslagen en geen zichtbare verwondingen had in zijn gezicht, in tegenspraak is met de verklaring van eiseres dat eiser na de mishandeling een zichtbare bult had op het hoofd. Verweerder heeft ook terecht overwogen dat de correcties en aanvullingen geen goede verklaring geven voor dit verschil en niet kunnen dienen om de verklaringen achteraf met elkaar in overeenstemming te brengen.
13. Eisers hebben verklaard dat zij hun huis hebben verkocht en dat van die verkoop een door hen ondertekend document is opgemaakt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aan eisers tegengeworpen dat zij dit document niet hebben overgelegd om hun asielrelaas te onderbouwen. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eisers zich hebben voorbereid op hun vertrek en daarbij bewust (identiteits)documenten hebben meegenomen. Eisers hebben niet kunnen uitleggen waarom zij het verkoopdocument niet eveneens hebben kunnen achterhalen. De enkele gestelde vrees om contact te leggen met Armenië is onvoldoende. Eisers hebben na aankomst in Nederland namelijk nog wel andere documenten vanuit Armenië laten overkomen.
14. Verweerder heeft evenzeer terecht opgemerkt dat eiseres uitsluitend vage verklaringen heeft afgelegd over de ontvoering van de dochter. Dat eisers stellen dat zij niet kunnen verklaren over de hoedanigheid van de ontvoerders en hun aanpak en dat eiseres te emotioneel was om te letten op het kenteken van de auto waarmee de dochter werd teruggebracht, laat onverlet dat eisers hun relaas hiermee niet aannemelijk hebben kunnen maken.
15. Verder heeft verweerder aan eisers tegengeworpen dat de registratie van hun huwelijk in het paspoort van eiseres tegenstrijdig is aan hun verklaringen dat eiser op dat moment in Turkije was. Naar het oordeel van de rechtbank is deze tegenwerping niet overtuigend weerlegd door de enkele suggestie dat het registreren van een huwelijk in het paspoort van eiseres ook mogelijk was in afwezigheid van eiser. Verder wijkt deze aanvullende toelichting af van de eerdere uitleg van eiseres dat zij niet op de hoogte is van bedoelde inschrijving en dat het paspoort door een reisagent is geregeld.
16. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het asielrelaas van eisers niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Gelet daarop komt geen betekenis toe aan de door eisers in het beroepschrift aangehaalde landeninformatie, waarin staat dat er veel corruptie is bij Armeense overheidsfunctionarissen en dat ook mishandelingen door invloedrijke personen voorkomen. Voor het door eisers in beroep overgelegde patiëntendossier van de dochter geldt dat daarmee weliswaar kan worden onderbouwd dat zij traumatische klachten heeft (gehad), maar niet dat deze klachten zijn veroorzaakt door de feiten die door eisers in het asielrelaas zijn gesteld.
17. De rechtbank ziet zich ten slotte gesteld voor de vraag of verweerder terecht de asielaanvragen van eisers als kennelijk ongegrond heeft afgedaan. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Eiser heeft verklaard dat hij na aankomst in Nederland zijn paspoort heeft verscheurd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij zich daarmee waarschijnlijk te kwader trouw van zijn paspoort heeft ontdaan. Eisers stelling dat hij deze daad in paniek heeft verricht is niet aannemelijk. Eiser was immers al in Nederland en niet aannemelijk is gemaakt dat eiser in Nederland onder dwang heeft gehandeld.
18. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers zich niet onverwijld hebben gemeld voor het indienen van hun asielaanvraag. Eisers stellingen dat zij in paniek waren en eerst een advocaat wilden raadplegen, kan niet rechtvaardigen dat zij ruim een maand hebben gewacht om hun behoefte aan internationale bescherming kenbaar te maken.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel