Op 2 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eisers, die een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) hadden ingediend. De aanvraag was gedaan door de referent, die pleegouder is van de eisers. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 1 juli 2016 was afgewezen, omdat de eisers de feitelijke gezinsband met de referent niet aannemelijk hadden gemaakt. Dit besluit werd in een later bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 23 maart 2018 werd de referent bijgestaan door de gemachtigde van de eisers en was er een tolk aanwezig.
De rechtbank overwoog dat eisers geen documenten hadden overgelegd ter onderbouwing van hun gezinsband met de referent. De rechtbank stelde vast dat de referent niet in staat was om aan te tonen dat hij de zorg voor de eisers had, aangezien de moeder van de referent na de dood van de ouders van de eisers voor hen had gezorgd. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor de mvv en dat de aanvraag terecht was afgewezen. De rechtbank oordeelde ook dat de belangen van de kinderen, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), voldoende waren meegewogen in de besluitvorming van de staatssecretaris.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 mei 2018, en er werd een rechtsmiddel aangegeven voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.