ECLI:NL:RBDHA:2018:5245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
NL18.5495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige verklaringen en onvoldoende bewijs van gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Eritrese vrouw, had op 26 oktober 2017 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 maart 2018 als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld en vastgesteld dat de staatssecretaris de gestelde problemen van eiseres voorafgaand aan haar uitreis uit Eritrea niet geloofwaardig heeft geacht. Eiseres had een uitreisvisum, maar haar paspoort werd ingenomen door de autoriteiten. Ze heeft haar paspoort teruggekregen door omkoping en heeft Eritrea op legale wijze verlaten. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze bij terugkeer naar Eritrea ernstige schade zou lijden, ondanks het verlopen van haar uitreisvisum. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, aangezien eiseres en haar echtgenoot een rechtsgeldig huwelijk hebben, maar niet samenwonen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.5495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

De zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig haar echtgenoot, [naam 2] , en A. Idris, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit.
2. Op 26 oktober 2017 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij uit Eritrea is vertrokken om te kunnen samenleven met haar Nederlandse echtgenoot, met wie zij op [datum 1] in Eritrea is gehuwd en die sinds 27 jaar in Nederland verblijft. Eiseres had een uitreisvisum gekregen, maar toen zij wilde uitreizen werd haar paspoort ingenomen en mocht zij niet vertrekken totdat de autoriteiten hun onderzoek zouden hebben afgerond. Door omkoping van een hulppersoon, genaamd [naam 3] , heeft zij haar paspoort teruggekregen en heeft zij alsnog op [datum 2] het land legaal kunnen verlaten met een uitreisvisum, dat geldig van [periode] .
Eiseres vreest bij terugkeer naar Eritrea gearresteerd te worden, omdat ze vernomen heeft dat haar hulppersoon door de autoriteiten is opgepakt. Ze vreest ook in de problemen te komen omdat haar Eritrese uitreisvisum inmiddels is verlopen.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig, evenals haar reden van vertrek uit Eritrea. Verweerder acht de gestelde problemen voorafgaand aan haar uitreis echter niet geloofwaardig. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij ondanks een verlopen uitreisvisum ernstige schade zal lijden bij terugkeer. Verweerder heeft haar asielaanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat eiseres zich niet onmiddellijk na binnenkomst heeft gemeld en hiervoor geen verschoonbare reden heeft gegeven. Tot slot heeft verweerder eiseres geen ambtshalve reguliere verblijfsvergunning verleend op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat het huwelijk van eiseres niet beschouwd wordt als een reëel huwelijk met een duurzame relatie.
4. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de gestelde problemen voorafgaand aan de uitreis van eiseres en de wijze van verkrijging van het uitreisvisum ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft hieraan gemotiveerd ten grondslag gelegd dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom haar paspoort is ingenomen en wat de medewerkers van de immigratiedienst wilden uitzoeken. Ook is eiseres tegengeworpen dat zij geen namen van deze medewerkers kan noemen, die zij gedurende twee maanden hierover heeft gesproken. Verweerder heeft verder hierbij betrokken dat eiseres meermalen heeft verklaard dat zij tot haar vertrek op [datum 2] nooit problemen met de autoriteiten heeft gehad. Eiseres heeft verklaard dat zij in september 2016 zonder problemen met een uitreisvisum naar Uganda is gereisd. Niet valt in te zien dat zij een jaar later bij onveranderde omstandigheden wel problemen zou hebben gehad. Daarnaast heeft verweerder eiseres terecht tegengeworpen dat haar verklaringen over [naam 3] summier en vaag zijn, nu ze niets over hem weet, behalve dat haar broer hem kent. Verweerder heeft het ook opmerkelijk kunnen vinden dat deze persoon in één dag, op [datum 3] , haar paspoort kon terugkrijgen en haar uitreisvisum kon regelen, en dat de aanvraag van dit visum op [datum 4] is gedateerd. De enkele verwijzing van eiseres naar algemene informatie over de wijze waarop men in Eritrea een paspoort en uitreisvisum kan verkrijgen, is onvoldoende om haar gestelde problemen voorafgaand aan haar uitreis geloofwaardig te achten.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege het verlopen uitreisvisum bij vrijwillige terugkeer naar Eritrea een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft bij de afwijzing van de aanvraag terecht betrokken dat eiseres op 1 september 2016 met een uitreisvisum naar Uganda is gereisd en na de overschrijding van de termijn van dit visum zonder problemen Eritrea op [datum 5] Eritrea is ingereisd. Daarnaast heeft eiseres meermalen verklaard dat ze tot haar vertrek op [datum 2] nooit problemen met de overheid heeft ondervonden.
7. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres terecht als kennelijk ongegrond afgewezen, nu eisers zonder gegronde reden zich niet zo snel mogelijk heeft gemeld om asiel te vragen. Eiseres is immers op [datum 2] Nederland ingereisd en heeft zich pas op 26 oktober 2017 gemeld. Eiseres heeft verklaard dat zij zich ziek voelde, dat zij niet wist hoe de procedure in Nederland werkte, en dat zij zich pas heeft gemeld nadat zij had vernomen dat haar hulppersoon in Eritrea was opgepakt. Deze redenen heeft verweerder terecht niet verschoonbaar geacht. Van iemand die internationale bescherming behoeft, mag immers worden verwacht dat hij zich zo snel mogelijk meldt om deze bescherming te vragen.
8. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder de ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Zij overweegt daartoe als volgt.
9. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet in voldoende mate feitelijke invulling heeft gegeven aan het gezinsleven. Eiseres heeft namelijk verklaard dat zij direct na haar huwelijk op [datum 1] acht dagen met haar man heeft samengewoond en dat haar man toen weer naar Nederland is vertrokken, en dat hij ten tijde van haar visumaanvraag in 2017 voor drie maanden is teruggekeerd naar Eritrea. Buiten deze periodes heeft eiseres niet samengeleefd met haar man, dan wel hiertoe pogingen ondernomen. Volgens verweerder doet het feit dat zij niet samenwonen afbreuk aan het recht op bescherming van het gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het huwelijk van eiseres wordt daarom volgens verweerder niet beschouwd als een reëel huwelijk met een duurzame relatie.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door uitsluitend het niet samenwonen aan zijn motivering ten grondslag te leggen, onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet in geschil is dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen eiseres en haar echtgenoot, dat hij ter zitting aanwezig was, en dat verweerder niet heeft tegengeworpen dat sprake is van fraude of een schijnhuwelijk. Voorts leidt de rechtbank uit jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens [1] af dat, indien sprake is van een “lawful and genuine marriage”, uit de omstandigheid dat het echtpaar niet heeft samengewoond of nog niet samenwoont, niet automatisch voortvloeit dat geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
11. Tot slot heeft eiseres betoogd dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing is omdat haar echtgenoot de Nederlandse nationaliteit heeft.
12. Ook deze beroepsgrond slaagt. Uit jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 17 december 2014, ECLI :NL:RVS:2014:4650) volgt immers dat gezinshereniging met een Nederlander (een interne situatie) en gezinshereniging met een vreemdeling (een door het Unierecht beheerste situatie) gelijk worden behandeld en dat de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] het Unierecht rechtstreeks en onvoorwaardelijk van toepassing is in de interne situatie.
13. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van €501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.002,- (éénduizendtwee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Het arrest in de zaak Abdulaziz, Cabales en Balkandali tegen het Verenigd Koninkrijk van 28 mei 1985, nr. 9474/81, punten 62 en 63.
2.Richtlijn 2003/86/EG van 2 september 2003