ECLI:NL:RBDHA:2018:5242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
AWB 17/15760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste en medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. Eiseres, geboren in Ethiopië, heeft een aanvraag ingediend voor een mvv om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste en niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 15 februari 2018 heeft eiseres aangevoerd dat zij serieuze inspanningen heeft geleverd om het inburgeringsexamen te halen, maar de rechtbank oordeelde dat zij onvoldoende onderbouwd had dat zij niet in staat was om te oefenen voor het examen. De rechtbank heeft ook de medische situatie van de referent, de echtgenoot van eiseres, in overweging genomen, maar oordeelde dat er geen dringende redenen waren om eiseres te ontheffen van de inburgeringsplicht. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de mvv te weigeren, omdat eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. Het beroep werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/15760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

ProcesverloopBij besluit van 26 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verstrekken ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] , referent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Ethiopische nationaliteit. Zij is in 2011 in Ethiopië gehuwd met referent, die sinds 1991 in Nederland verblijft en de Nederlandse nationaliteit bezit. Op 20 februari 2017 heeft referent ten behoeve van eiseres een opvolgende aanvraag ingediend om verlening van een mvv in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’.
2. Bij besluit van 9 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 2q, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat eiseres niet beschikte over voldoende middelen van bestaan, het basisexamen inburgering niet had behaald en omdat er geen sprake was van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder werpt niet langer het inkomensvereiste tegen, maar handhaaft de afwijzing van de aanvraag (op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw) vanwege het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste. Op wat eiseres daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij geen serieuze inspanningen heeft verricht om te slagen voor het inburgeringsexamen. Referent heeft in de periode 2011-2012 een inburgeringspakket gekocht en is daarmee naar Ethiopië gereisd om samen met eiseres te oefenen. Echter is niet in geschil dat eiseres vervolgens niet meer zelf heeft geoefend. Zij voert aan dat dit ook niet mogelijk is, omdat zij het Latijnse schrift niet beheerst en referent niet in staat is om nogmaals naar haar toe te reizen of haar te helpen via telefoon of videochat. Verweerder heeft echter terecht gesteld dat hulp van referent dan wel kennis van het Latijnse schrift niet nodig is om het inburgeringsmateriaal te begrijpen, omdat er een zelfstudiepakket is dat geschikt is voor diverse opleidingsniveaus, met materiaal voor analfabeten en in de eigen taal. In het materiaal voor analfabeten wordt de leerstof aangeboden in de vorm van een film, fotoboek en audio-cd.
5. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres met de enkele stelling dat zij het Latijnse schrift niet beheerst en dat referent vanwege zijn ziekte niet naar haar toe kan komen om te helpen, onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet kan oefenen voor het inburgeringsexamen. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht tegengeworpen dat zij geen serieuze inspanning heeft geleverd om het examen te halen. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het inburgeringsmateriaal niet beschikbaar is in de Somalische taal, heeft zij dat eerst ter zitting en daarmee tardief gedaan. Bovendien is die stelling niet onderbouwd en door verweerder gemotiveerd weersproken.
6. Eiseres voert verder aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft ontheven van de inburgeringsplicht vanwege de medische toestand van referent. De rechtbank acht het aannemelijk dat referent ernstig ziek is. Uit de door referent in bezwaar overgelegde brief van zijn internist-nefroloog drs. A.T.J. Lavrijssen van 24 februari 2017 blijkt dat hij lijdt aan terminaal nierfalen, dat hij wordt gedialyseerd en dat hij wacht op niertransplantatie. Echter is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres onverwijld naar Nederland moet komen om een nier aan hem te doneren. Referent staat sinds eind 2013 onder behandeling. Niet is onderbouwd dat zijn gezondheidssituatie recent significant is verslechterd. De stelling dat diverse patiënten die tegelijk met referent aan de behandeling zijn begonnen inmiddels zijn overleden, is geen onderbouwing van zijn eigen actuele gezondheidssituatie. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat aan eiseres in 2016, toen zij al was aangemerkt als een potentiële nierdonor voor referent, een visum is verleend, maar dat zij daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
7. Verder voert eiseres aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door geen gevolg te geven aan haar verzoek op de hoorzitting in bezwaar om de zaak aan te houden teneinde een inburgeringsexamen af te kunnen leggen. Verweerder heeft echter gewezen op pagina 3 van het verslag van deze hoorzitting, waar staat dat eiseres heeft verklaard geen aanhouding te willen. Eerst ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het verslag niet klopt. In deze enkele stelling ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.
8. Ook voert eiseres aan dat de door verweerder gemaakte belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, waarin het recht op familie- en gezinsleven is neergelegd, ten onrechte niet in haar voordeel is uitgevallen. Ter zitting heeft zij verklaard dat verweerder alle relevante factoren bij de beoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft volgens eiseres echter geen doorslaggevend gewicht toegekend aan de omstandigheid dat het de Nederlandse Staat veel zorgkosten zou besparen als zij in de gelegenheid zou worden gesteld om naar Nederland te komen om haar nier aan referent te doneren. Enigszins terughoudend toetsend ziet de rechtbank geen aanleiding om alleen op grond hiervan te oordelen dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt.
9. Eiseres voert ten slotte aan dat het handhaven van het inburgeringsvereiste in haar geval in strijd is met de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn), omdat dit gezinshereniging met haar echtgenoot onmogelijk maakt.
10. Ter zitting is aangehaald dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 19 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3656) uitspraak heeft gedaan over inburgering vanuit het buitenland, naar aanleiding door haar gestelde prejudiciële vragen die zijn beantwoord door het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) op 9 juli 2015 (ECLI:EU:C:2015:453). Met deze uitspraken is duidelijk geworden dat de Gezinsherenigingsrichtlijn er niet aan in de weg staat dat van een derdelander wordt vereist dat hij met goed gevolg een inburgeringsexamen aflegt in het buitenland alvorens hem verblijf op het grondgebied van die lidstaat wordt verleend in het kader van gezinshereniging. Tegelijkertijd is uit de beantwoording door het Hof gebleken dat het mogelijk moet zijn voor die derdelander om te worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste als hij wegens bijzondere individuele omstandigheden niet in staat is om het inburgeringsexamen met goed gevolg af te leggen.
11. Anders dan voorheen, biedt het toepasselijke beleid van verweerder zoals dit is neergelegd in B1/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 nu de mogelijkheid van vrijstelling. Daarnaast zijn de kosten voor het inburgeringsexamen naar beneden bijgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden gesteld dat het inburgeringsvereiste zoals verweerder dat momenteel hanteert gezinshereniging onmogelijk maakt. Zoals hiervoor al is overwogen, kan vrijstelling in het geval van eiseres op dit moment niet aan de orde zijn, nu niet is gebleken dat zij ook na serieuze pogingen niet kan slagen voor het inburgeringsexamen of dat referent in een acute gezondheidssituatie verkeert die door haar komst zou kunnen worden verbeterd.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen mvv aan eiseres te verlenen omdat zij niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel