ECLI:NL:RBDHA:2018:5231
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot opvang door COA
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoekster. De verzoekster had op 3 januari 2018 een asielaanvraag ingediend, maar deze was op 5 april 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De opvangvoorzieningen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) waren per 5 april 2018 van rechtswege beëindigd. Verzoekster heeft hiertegen op 17 april 2018 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om haar opvang te continueren.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de beëindiging van de opvang rechtsgevolgen heeft en gelijk te stellen is met een besluit. De rechtbank en de voorzieningenrechter zijn bevoegd om kennis te nemen van de door verzoekster ingestelde rechtsmiddelen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening, aangezien zij uit de opvang is verwijderd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beëindiging van de opvang in strijd is met de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) en dat deze in beroep geen stand zal houden.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en verweerder opgedragen om de opvang van verzoekster voort te zetten totdat er een beslissing is genomen op het verzoek om voorlopige voorziening in de verblijfsrechtelijke procedure. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 501,–. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.