ECLI:NL:RBDHA:2018:5231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
AWB 18/2833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot opvang door COA

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoekster. De verzoekster had op 3 januari 2018 een asielaanvraag ingediend, maar deze was op 5 april 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De opvangvoorzieningen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) waren per 5 april 2018 van rechtswege beëindigd. Verzoekster heeft hiertegen op 17 april 2018 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om haar opvang te continueren.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de beëindiging van de opvang rechtsgevolgen heeft en gelijk te stellen is met een besluit. De rechtbank en de voorzieningenrechter zijn bevoegd om kennis te nemen van de door verzoekster ingestelde rechtsmiddelen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening, aangezien zij uit de opvang is verwijderd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beëindiging van de opvang in strijd is met de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) en dat deze in beroep geen stand zal houden.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en verweerder opgedragen om de opvang van verzoekster voort te zetten totdat er een beslissing is genomen op het verzoek om voorlopige voorziening in de verblijfsrechtelijke procedure. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 501,–. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/2833
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 20 april 2018 in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

(gemachtigde: mr. L. Vellenga-van Nieuwkerk),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: mr. A. Tardjopawiro).

Procesverloop

Verweerder heeft verzoekster meegedeeld dat de opvangvoorzieningen van het COa per 5 april 2018 van rechtswege zijn beëindigd.
Verzoekster heeft op 17 april 2018 hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij heeft zij verzocht om de opvang te continueren.
Verweerder heeft op 18 april een verweerschrift ingediend.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, is een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege gebleven. [1]

Overwegingen

1. Verzoekster heeft op 3 januari 2018 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 5 april 2018 van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank. [2] Tevens heeft zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend ter voorkoming van uitzetting. [3] De mondelinge behandeling van beide zaken vindt plaats op 3 mei 2018.
2. Verzoekster is op 5 april 2018 uit de opvanglocatie verwijderd.
3. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om verweerder op te dragen haar opvang te bieden totdat onherroepelijk is beslist op de procedures tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar asielaanvraag. Daarbij heeft verzoekster aangevoerd dat zij de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening in de asielprocedure in Nederland mag afwachten. Zij meent daarom ook recht te hebben op opvang. Verzoekster heeft verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 30 november 2017. [4]
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank en de voorzieningenrechter onbevoegd zijn, omdat verzoekster niet opkomt tegen een besluit maar tegen een feitelijke handeling: de uitvoering van de eerder van rechtswege ingetreden rechtsgevolgen van het asielbesluit. Daartegen staan geen rechtsmiddelen open, aldus verweerder. De feitelijke beëindiging van de verstrekkingen is geen besluit als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet COa of een met een besluit gelijk te stellen handeling als bedoeld in het tweede lid van dat artikel. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoekster geen recht heeft op opvang, omdat zij niet behoort tot de in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) genoemde categorieën vreemdelingen die hiervoor in aanmerking komen.
5. Verzoekster heeft op grond van haar asielaanvraag opvang genoten met de daarbij behorende verstrekkingen van verweerder. [5] Met de afwijzing en het verstrijken van de aan verzoekster gestelde vertrektermijn is dit recht geëindigd, tenzij verzoekster niet mag worden uitgezet ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) of een rechterlijke uitspraak. [6]
6. Zoals verzoekster terecht naar voren heeft gebracht, mag zij in Nederland blijven in afwachting van de behandeling van haar verzoek om een voorlopige voorziening tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar asielaanvraag. [7] In navolging van de door verzoekster genoemde uitspraak, wijst de voorzieningenrechter erop dat dit een gevolg is van de invoering van de Procedurerichtlijn. [8] In de Procedurerichtlijn wordt als uitgangspunt gehanteerd dat een asielzoeker in afwachting van de uitkomst van een beroepsprocedure mag blijven in de lidstaat waar hij of zij bescherming zoekt. [9] Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot aanpassing van de Vw aan de Procedurerichtlijn heeft de toenmalig staatssecretaris van Veiligheid en Justitie opgemerkt dat de vreemdeling in een situatie als deze ook een recht heeft op opvang. [10]
7. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter betekent dit dat verzoekster ingevolge de Vw niet mag worden uitgezet en dat de opvang van verzoekster daardoor niet eindigt met de niet-ontvankelijkverklaring van haar asielaanvraag. Dit geldt vooralsnog slechts tot het moment waarop de voorzieningenrechter oordeelt over het verzoek om voorlopige voorziening in de verblijfsrechtelijke procedure van verzoekster.
8. De beëindiging van de opvang van verzoekster heeft daarom weldegelijk rechtsgevolgen en is om die reden gelijk te stellen met een besluit. De rechtbank en de voorzieningenrechter zijn dan ook bevoegd om kennis te nemen van de door verzoekster ingestelde rechtsmiddelen. Nu verzoekster uit de opvang is verwijderd, heeft zij een spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening tegen verweerder. Uit het bovenstaande volgt verder dat de beëindiging in strijd is met de Rva 2005, zodat ervan uit moet worden gegaan dat deze in beroep geen stand zal houden.
9. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om de voorlopige voorziening te treffen dat verweerder wordt opgedragen om de opvang van verzoekster voort te zetten totdat de voorzieningenrechter heeft beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening onder nummer NL18.6766.
10. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 501,– (1 punt voor het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 501,– en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerder wordt opgedragen om de opvang van verzoekster voort te zetten totdat de voorzieningenrechter heeft beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening onder nummer NL18.6766;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 501,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
2.Procedurenummer NL18.6765
3.Procedurenummer NL18.6766
4.Zaaknummer Awb 17/15969, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:ROBR:2017:6291.
5.Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Rva 2005
6.Artikel 5, eerste lid, van de Rva 2005
7.Artikel 7.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000
8.Richtlijn 2013/32/EU van 26 juni 2013, artikel 46, achtste lid
9.Artikel 48, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn
10.Nota n.a.v. het verslag (TK 2014-2015, 34 088, nr 6, pagina’s 33 en 34).