ECLI:NL:RBDHA:2018:5226
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring opvolgende asielaanvraag en gebrek aan gelegenheid voor contra-expertise
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser van Iraakse nationaliteit tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een opvolgende asielaanvraag ingediend, nadat zijn eerdere aanvragen waren afgewezen. De staatssecretaris verklaarde de opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser niet had aangetoond dat de overgelegde woonverklaring authentiek was. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet de gelegenheid had gekregen om een contra-expertise uit te laten voeren, omdat hij pas op 8 maart 2018 op de hoogte werd gesteld van de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten. Dit werd als onzorgvuldig beschouwd, aangezien de eiser hierdoor in zijn belangen was geschaad.
De rechtbank benadrukte dat het aan de vreemdeling is om zijn identiteit en de authenticiteit van documenten aan te tonen, maar dat hij ook een reële kans moet krijgen om deskundig tegenbewijs te leveren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.002,-. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.