ECLI:NL:RBDHA:2018:5225
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis werd afgewezen. Eiseres had op 1 december 2017 beroep ingesteld tegen het besluit van 20 november 2017, waarin haar bezwaar tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de mvv niet tijdig was ingediend, aangezien deze meer dan drie maanden na de verlening van de verblijfsvergunning aan de referent was ingediend. Eiseres voerde aan dat verweerder niet alle relevante omstandigheden had meegewogen en dat de termijnoverschrijding niet aan haar kon worden toegerekend, omdat haar referent analfabeet was en onjuiste informatie had ontvangen over de indieningstermijn.
De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding voor rekening van eiseres kwam, ongeacht de omstandigheden die zij had aangevoerd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag om een mvv was afgewezen, omdat niet was voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor nareis. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op prejudiciële vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat de afwijzing van de aanvraag haar onevenredig benadeelde in haar mogelijkheden voor gezinshereniging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.