ECLI:NL:RBDHA:2018:5225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 16139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis werd afgewezen. Eiseres had op 1 december 2017 beroep ingesteld tegen het besluit van 20 november 2017, waarin haar bezwaar tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de mvv niet tijdig was ingediend, aangezien deze meer dan drie maanden na de verlening van de verblijfsvergunning aan de referent was ingediend. Eiseres voerde aan dat verweerder niet alle relevante omstandigheden had meegewogen en dat de termijnoverschrijding niet aan haar kon worden toegerekend, omdat haar referent analfabeet was en onjuiste informatie had ontvangen over de indieningstermijn.

De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding voor rekening van eiseres kwam, ongeacht de omstandigheden die zij had aangevoerd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag om een mvv was afgewezen, omdat niet was voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor nareis. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op prejudiciële vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat de afwijzing van de aanvraag haar onevenredig benadeelde in haar mogelijkheden voor gezinshereniging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/16139

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde mr. S. Igdeli,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde mr. L. Verheijen,

Procesverloop

Eiseres heeft op 1 december 2017 beroep ingesteld tegen het besluit van 20 november 2017 van verweerder over de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2018. Voor eiseres zijn haar gemachtigde en [referent] (referent) verschenen. Als tolk was aanwezig B. Arabi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Referent, de gestelde echtgenoot van eiseres, heeft voor eiseres op 12 mei 2016 een aanvraag ingediend om een mvv voor nareis asiel. Bij besluit van 8 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres (kennelijk) ongegrond verklaard.
2. Reden om geen mvv af te geven is dat de aanvraag niet is ingediend binnen drie maanden na de dag waarop bekend is gemaakt dat aan referent een verblijfsvergunning is verleend. Volgens verweerder heeft eiseres hiervoor geen goede reden aangevoerd.
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij stelt dat verweerder in haar geval niet alle relevante omstandigheden in zijn beoordeling heeft betrokken. Ook meent zij dat verweerder rekening moet houden met zijn eigen voornemen om de wettelijke termijn van drie maanden te verlengen tot zes maanden. Ten slotte meent eiseres dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de vraag of de huidige wettelijke verplichting om een mvv binnen die termijn aan te vragen wel in overeenstemming is met de Gezinsherenigingsrichtlijn (Ghri). [1] Eiseres heeft hierbij gewezen op de vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). [2] Eiseres stelt ten slotte dat zij ten onrechte niet is gehoord op haar bezwaar.
4. Op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) komt een echtgeno(o)t(e) van een vreemdeling alleen in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel als die echtgeno(o)t(e) tegelijk met de vreemdeling naar Nederland is gekomen of binnen drie maanden nadat aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel is verleend. [3] Verweerder beschouwt de aanvraag om het verlenen van een mvv binnen die termijn als een tijdig verzoek om nareis. [4]
5. Vaststaat dat de voor eiseres ingediende aanvraag buiten de wettelijke termijn is gedaan. Verweerder heeft op 13 januari 2016 aan referent een verblijfsvergunning asiel verleend. Dat betekent dat de aanvraag van 12 mei 2016 34 dagen te laat is ingediend.
6. Als reden hiervoor heeft referent aangevoerd dat hij tijdens zijn gesprek met Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) een medebewoner heeft laten tolken. Van hem heeft referent begrepen dat hij de aanvraag juist na drie maanden moest indienen. In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat referent analfabeet is en dat hij nooit is voorgelicht over de voorwaarden voor nareis in asielzaken. Referent heeft begin februari een intakegesprek gehad bij VWN. Bij gebrek aan financiën heeft referent toen een medebewoner moeten laten tolken.
7. Voor verweerder zijn deze aangevoerde omstandigheden geen reden om de termijnoverschrijding niet aan eiseres toe te rekenen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gestelde reden voor het te laat indienen van de aanvraag voor risico van eiseres komt, daargelaten dat zij niet met bewijs heeft onderbouwd dat de termijnoverschrijding ook daadwerkelijk te wijten is geweest aan onjuiste voorlichting.
8. Anders dan eiseres in de gronden van beroep heeft gesteld, blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder de door eiseres geschetste omstandigheden heeft betrokken in zijn beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding voor rekening van eiseres komt, ook indien de gestelde reden hiervoor moet worden aangenomen.
9. Nu hiermee niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarde om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van nareis, heeft verweerder de aanvraag om een mvv terecht afgewezen. De mogelijk toekomstige verlenging van de wettelijke termijn voor het indienen van een aanvraag is hierop niet van invloed.
10. Het beroep van eiseres op de prejudiciële vragen van de AbRS leidt evenmin tot een geslaagd beroep. Hierbij gaat het om de vraag of, in het geval niet wordt voldaan aan de gehanteerde nareistermijn en hiervoor geen geldige reden is aangevoerd, de Ghri dwingt tot een verdere belangenafweging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat, indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, dit in haar geval alsnog tot afgifte van een mvv zou leiden. Daarbij is van belang dat eiseres ook gebruik kan maken van de reguliere procedure voor gezinshereniging. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor haar feitelijk onmogelijk of onevenredig bezwarend is. Verweerder heeft in dit verband nog gewezen op de mogelijkheid om de inburgeringstoets in het buitenland af te leggenen, op de beschikbaarheid van lespakketten voor analfabeten, en op de mogelijkheid, om onder omstandigheden te worden vrijgesteld van de inburgeringsplicht.
11. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden gezegd dat eiseres door de afwijzing van de aanvraag onevenredig benadeeld is in haar mogelijkheden voor gezinshereniging.
12. Gelet op de bovenstaande overwegingen en gezien de inhoud van het primaire besluit en de gronden van bezwaar, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verweerder heeft daarom van het horen van eiseres op het bezwaar kunnen afzien. [5]
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
2.Uitspraak van 21 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1609).
3.Artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw.
4.Paragraaf B1/3.3.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 7:2 van de Awb.