ECLI:NL:RBDHA:2018:5223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
NL18.6063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag van Eritrese nationaliteit met betrekking tot nationaliteitsverklaring

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Eritrese nationaliteit claimt, heeft eerder asielaanvragen ingediend die zijn afgewezen. De meest recente aanvraag, ingediend op 22 maart 2018, werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de overgelegde nationaliteitsverklaring niet voldeed aan de vereisten. Eiser had twee verklaringen van de Eritrese ambassade overgelegd, maar verweerder betwistte de authenticiteit en relevantie van deze documenten, met name omdat een pasfoto ontbrak.

Tijdens de zitting heeft eiser een nieuwe nationaliteitsverklaring overgelegd, voorzien van een pasfoto en gedateerd op 27 maart 2018. De rechtbank oordeelde dat deze verklaring voldoende identificerende elementen bevatte en dat verweerder niet zonder nader onderzoek kon stellen dat het document geen nieuw element was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast niet onredelijk op eiser gelegd kon worden, en dat verweerder de nieuwe verklaring had moeten onderzoeken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 1.002,-.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van nationaliteitsdocumenten en de verplichting van de overheid om nieuwe informatie serieus te onderzoeken. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet gevolgd, omdat de omstandigheden in deze zaak wezenlijk anders waren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.6063

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 maart 2018 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.6064, plaatsgevonden op 13 april 2018.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Abajebel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en stelt de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 25 oktober 2015 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag op 7 oktober 2016 afgewezen, omdat eiser zijn nationaliteit niet aannemelijk had gemaakt. Bij uitspraak van 2 december 2016 heeft de rechtbank eisers beroep ongegrond verklaard. Op 13 januari 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Op 2 augustus 2017 heeft eiser een herhaalde asielaanvraag gedaan. Deze aanvraag heeft verweerder op 4 augustus 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren had gebracht. Eisers asielaanvraag is dus opnieuw niet inhoudelijk beoordeeld. Op 24 augustus 2017 heeft de rechtbank eisers beroep ongegrond verklaard.
Op 22 maart 2018 heeft eiser opnieuw een herhaalde asielaanvraag gedaan (de aanvraag). Aan de aanvraag heeft hij twee verklaringen van de Eritrese ambassade in Den Haag van 22 september 2017 overgelegd, waaruit blijkt dat zowel eiser als zijn moeder de Eritrese nationaliteit bezitten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De door eiser overgelegde documenten zijn onderzocht door Bureau Documenten en authentiek bevonden. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat de nationaliteitsverklaring van eiser niet voldoet aan de vereisten uit paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Het document bevat geen pasfoto en kan daarom niet dienen als nationaliteitsdocument. Bovendien heeft eiser niet toegelicht en onderbouwd op basis van welke informatie de Eritrese ambassade de nationaliteitsverklaring heeft verstrekt. Dat eisers moeder de Eritrese nationaliteit bezit, is tijdens eisers eerste asielprocedure al vast komen te staan. Dit betekent dat geen van de door eiser overgelegde documenten kan worden aangemerkt als nieuw element of bevinding.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2565) volgt dat verweerder niet per definitie van de juistheid van een authentiek bevonden nationaliteitsverklaring hoeft uit te gaan. De Afdeling acht van belang dat een nationaliteitsverklaring identificerende elementen, zoals een pasfoto, bevat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de bij de aanvraag overgelegde nationaliteitsverklaring geen nieuw element of bevinding is, omdat een pasfoto ontbreekt.
In beroep heeft eiser een nieuwe nationaliteitsverklaring van de Eritrese ambassade in Den Haag overgelegd, ditmaal voorzien van pasfoto en gedateerd op 27 maart 2018. Gelet op artikel 83 van de Vw dient de rechtbank dit document mee te nemen in haar beoordeling.
Ter zitting heeft verweerder betoogd dat deze nieuwe verklaring geen aanleiding vormt om zijn standpunt te herzien. Eiser heeft immers nog steeds niet inzichtelijk gemaakt op basis van welke informatie de Eritrese ambassade de nationaliteitsverklaring heeft verstrekt. Verweerder ziet daarom ook geen aanleiding het document voor onderzoek aan te bieden aan Bureau Documenten. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar een uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 12 januari 2018 (niet gepubliceerd). Kort gezegd heeft de rechtbank daarin overwogen dat verweerder de vreemdeling mocht tegenwerpen dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe de nationaliteitsverklaring tot stand was gekomen, omdat zijn verklaringen daaromtrent onvoldoende waren.
De rechtbank stelt vast dat eiser een nationaliteitsverklaring heeft overgelegd met daarop voldoende identificerende elementen, te weten zijn naam, geboortedatum, geboorteplaats en pasfoto. De verklaring is afgegeven door de Eritrese ambassade in Den Haag en voorzien van stempels van het ‘Head Consular Affairs’. Zonder nader onderzoek (door Bureau Documenten) valt niet uit te sluiten dat het gaat om een officieel document dat is afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat, ook indien het document authentiek blijkt te zijn, er geen betekenis aan toe kan komen. Uit het document blijkt immers dat de Eritrese autoriteiten na onderzoek door het ‘Department of Immigration’ hebben vastgesteld dat eiser de Eritrese nationaliteit bezit. Eiser heeft ter toelichting tijdens het nader gehoor verklaard over de vragen die hem zijn gesteld bij de Eritrese vertegenwoordiging. Deze vragen betroffen onder meer de woonplaats van zijn vader en andere familie en de reden van zijn verzoek om een nationaliteitsverklaring. Ook heeft hij verklaard dat het bezoek aan de vertegenwoordiging ongeveer twee uur duurde en dat hij drie of vier keer is teruggekeerd om te informeren naar de stand van zaken. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet van eiser worden gevraagd dat hij hiernaast ook nog inzicht geeft in het onderzoek dat de Eritrese autoriteiten hebben gedaan naar zijn nationaliteit. Dit is een onredelijke bewijslast. Dit betekent dat de rechtbank de hiervoor genoemde uitspraak van zittingsplaats Arnhem niet volgt.
De conclusie is dat verweerder zich niet zonder eerst de in beroep overgelegde nationaliteitsverklaring nader te onderzoeken op het standpunt heeft kunnen stellen dat het document niet kan worden aangemerkt als nieuw element of bevinding.
9. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,- (duizendentwee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel