ECLI:NL:RBDHA:2018:5166
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag wegens verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. Dit besluit was genomen op 30 maart 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag niet in behandeling nam.
De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Echter, op 11 april 2018 trok de gemachtigde van de verzoeker, mr. K. Martens, zich terug. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de zitting, die gepland stond op 19 april 2018, aangehouden omdat de verzoeker niet was verschenen. De voorzieningenrechter achtte het van belang dat de verzoeker persoonlijk aanwezig zou zijn bij de behandeling van zijn verzoek.
Uiteindelijk vond de zitting plaats op 24 april 2018, maar wederom verscheen de verzoeker niet. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten en onmiddellijk uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, nu er al een beslissing was genomen op het beroep van de verzoeker in een andere procedure, het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. De uitspraak werd digitaal ondertekend en bekendgemaakt, waarbij tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstond.