3.5Gelet op haar statutaire doel en feitelijke werkzaamheden, waaronder het voeren van overleg met bestuursorganen en organisaties en het inspreken tijdens raads- en commissievergaderingen, kan ook de stichting naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Ingevolge het vijfde lid kan de bestuursrechter het beroep tegen het nieuwe besluit echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
5. Het is de rechtbank gebleken dat vergunninghoudster op 8 november 2017 een aanvraag heeft ingediend voor een gewijzigde omgevingsvergunning. De wijzigingen hebben met name betrekking op de indeling van de gevel (vooral in de plintzone) van het OCC en de herverdeling van de verschillende gebruiksfuncties binnen het gebouw. Eisers hebben de rechtbank bij brief van 2 maart 2018 meegedeeld dat verweerder bij besluit van
9 februari 2018 (het wijzigingsbesluit) aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning heeft verleend voor het gewijzigd uitvoeren van de vergunning van 21 december 2016.
6. Verweerder heeft onder het wijzigingsbesluit de bezwaarclausule vermeld en heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit besluit niet aan te merken is als een wijzigingsbesluit, als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Eisers hebben desgevraagd verklaard dat het besluit van 9 februari 2018 wel een artikel 6:19-besluit is. Vergunninghoudster heeft verklaard dat dit besluit in elk geval wijzigingen van ondergeschikte aard betreft.
7. Gelet op het belang van een goede rechtspleging, dat met een voortvarende behandeling van de zaak is gediend, zal de rechtbank het wijzigingsbesluit niet betrekken in de onderhavige procedure. Redengevend hiervoor is dat de rechtbank pas in een laat stadium kennis heeft genomen van (de inhoud van) het besluit van 9 februari 2018. Om dit besluit bij het beroep te kunnen betrekken zou, uit een oogpunt van behoorlijke procesvoering, de procedure moeten worden verlengd om de relevante processtukken in het geding te laten brengen en partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunt over het besluit schriftelijk uiteen te zetten. Partijen hebben ter zitting verklaard er geen bezwaar tegen te hebben wanneer de rechtbank het wijzigingsbesluit in deze procedure buiten beschouwing laat.
Gelet hierop kan het antwoord op de vraag of de aanvraag van 8 november 2017 al dan niet ziet op wijzigingen van ondergeschikte aard ten opzichte van de eerdere aanvraag van
15 juli 2016, en daarmee de vraag of het besluit van 8 februari 2018 is aan te merken als besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, in het midden blijven. Een kwalificatie als 6:19-besluit laat immers onverlet dat het de rechtbank ook dan vrij staat het besluit niet te betrekken in haar beoordeling en het beroep van rechtswege van eisers tegen dat besluit met toepassing van artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar. Eisers hebben in dat kader ter zitting verklaard nog bezwaar te zullen maken tegen het wijzigingsbesluit, voor het geval dat besluit niet zou zijn aan te merken als een 6:19-besluit.
5. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het, voor zover hier van belang, verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(..)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo moet een omgevingsvergunning worden geweigerd als het bouwplan niet voldoet aan - kort gezegd - het bouwbesluit (a), de bouwverordening (b), het bestemmingsplan (c) of de redelijke eisen van welstand (d). In dat geval wordt ingevolge het tweede lid van dit artikel de aanvraag om een omgevingsvergunning mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan slechts worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
6. Ter plekke geldt het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” (het bestemmingsplan).
Ingevolge artikel 5.1 van de planregels zijn de voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden bestemd voor onder meer een cultuur- en onderwijscluster, één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, parkeervoorzieningen met bijbehorende in- en/of uitritten, expeditie en overige voorzieningen.
Ingevolge artikel 5.2, lid 5.2.1, aanhef en onder a van de planregels geldt voor het bouwen van gebouwen dat de gebouwen zich moeten bevinden binnen het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak.
Ingevolge artikel 15, onder b, van de planregels (algemene gebruiksregels) moet, indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, volgens de parkeernormen en kaart zoals opgenomen in de bijlage(n) van de regels ten behoeve van het parkeren of stallen van personenauto's en fietsen alsook voor het laden of lossen van goederen, ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge artikel 16.1, aanhef en onder b van de planregels kan met een omgevingsvergunning , tenzij dit in de regels elders is uitgesloten, worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van geringe afwijkingen van bestemmingsgrenzen, bouwvlakken en maatvoeringsvlakken tot een maximum van 3 meter.
Ingevolge artikel 16.2, aanhef en onder c, voor zover hier van belang, van de planregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien
1.op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
2.nadere besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen aanleiding geeft om af te wijken van de in de bijlage van de regels opgenomen parkeernormen;
7. Vast staat dat het bouwplan grotendeels in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan op enkele ondergeschikte punten het bestemmingsvlak overschrijdt en om die reden in strijd is met de bouwregels van het bestemmingsplan. Daarnaast is –in strijd met het bestemmingsplan– niet voorzien in voldoende ruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van personenauto’s en fietsen, in, op of onder dat gebouw, dan wel onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort volgens de parkeernormen en kaart zoals opgenomen in de bijlage van de regels. Verweerder heeft besloten om, met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 16.1, onder b, van de planregels, artikel 16.2, aanhef en onder c, onder 1 en 2, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo, af te wijken van de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan om realisering van het bouwplan mogelijk te maken, waarbij verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat aan de voorwaarden om af te wijken van het bestemmingsplan is voldaan en dat de omgevingsvergunning kon worden verleend.
8. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen. Dat betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om in dit geval een omgevingsvergunning te verlenen.
9. Eisers betogen dat de bij de omgevingsvergunning gevoegde tekeningen en bijlagen onderling tegenstrijdig zijn en onduidelijk laten wat er nu feitelijk gebouwd gaat worden. Er zijn drie sets bouwtekeningen: van juli 2016 (indieningsset), december 2016 (welstandsset) en januari 2017 (definitief ontwerp ruwbouw). Zij wijzen hiertoe op de op
19 januari 2017 als ‘Definitief Ontwerp Ruwbouw’ (DO Ruwbouw) aan de Raad gepresenteerde tekeningen. Verder is gebruikelijk dat een aanvraag moet worden aangevuld als er sprake is van een wijziging. Bij dit project mag vergunninghoudster het ontwerp telkens aanpassen.
Eisers betogen verder dat met de vergunde aanvraag van 8 november 2017 voor een gewijzigde omgevingsvergunning vaststaat dat het bouwplan nooit meer conform de eerste aanvraag zal worden gerealiseerd. In dergelijke gevallen is het, naar eisers ter zitting naar voren hebben gebracht, gebruikelijk dat de omgevingsvergunning wordt ingetrokken. Het bestreden besluit komt volgens eisers reeds daarom voor vernietiging in aanmerking.